ECLI:NL:RBSHE:2008:BG9032

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-3611
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 december 2008 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat eiser had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de oplegging van een negental lasten onder dwangsom, die hem waren opgelegd vanwege overtredingen van de Woningwet en het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had, omdat de dwangsommen inmiddels waren verbeurd en de verweerder niet binnen zes maanden tot invordering was overgegaan. De principiële vraag of het bestreden besluit rechtmatig was, werd door de rechtbank niet relevant geacht, aangezien dit enkel met het oog op toekomstige procedures was en niet leidde tot een rechtens relevant belang.

De rechtbank overwoog dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde bedragen was verjaard, en dat er geen omstandigheden waren die de verjaring zouden hebben geschorst. Eiser had geen beroepsgronden aangevoerd tegen de preventieve last die aan hem was opgelegd, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang bij het instellen van beroep en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/3611
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2008
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.A.W. Ketelaars,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verweerder,
gemachtigde H.J. van der Bruggen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft verweerder aan eiser een negental lasten onder dwangsom opgelegd. Verweerder heeft aangegeven dat eiser met betrekking tot het perceel, gelegen aan de [adres] te [plaats] (kadastraal bekend [kadastergegevens]) een dwangsom verbeurt van:
1. € 2.000,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel het geheel onderkelderde gebouw van 7 bij 10 meter, welke wordt gebruikt als werkplaats, in strijd met de Woningwet in stand wordt gehouden, met een maximum van € 24.000,00;
2. € 2.000,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel de half ondergrondse bunker/kelderruimte van 4 bij 9 meter, die gebruikt wordt als geluidsruimte, in strijd met de Woningwet in stand wordt gehouden, met een maximum van € 24.000,00;
3. € 500,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel de metalen overkapping van ca. 2,5 bij 2,5 meter in strijd met de Woningwet in stand wordt gehouden, met een maximum van € 6.000,00;
4. € 1.000,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel een gebouw van circa 3 bij 4,5 meter (waarin hout is opgeslagen) in strijd met de Woningwet in stand wordt gehouden, met een maximum van € 12.000,00;
5. € 1.000,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel de permanente bewoning van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan in stand wordt gehouden, met een maximum van € 12.000,00;
6. € 500,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel de leidingen die bij de ondergrondse bunker in de grond zijn aangebracht in strijd met het bestemmingsplan in stand worden gehouden, met een maximum van € 6.000,00;
7. € 500,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel hout- en aannemersmaterialen in strijd met het bestemmingsplan zijn opgeslagen, met een maximum van € 6.000,00;
8. € 500,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel vrijkomend sloopmateriaal in strijd met het bestemmingsplan wordt opgeslagen, met een maximum van € 6.000,00;
9. € 500,00 per week of gedeelte van een week dat op het perceel de oorspronkelijke situatie van bosgebied niet hersteld wordt, met een maximum van € 6.000,00.
Verweerder heeft aangegeven dat eiser binnen tien weken de noodzakelijke maatregelen zal dienen te nemen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 23 mei 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2007 heeft verweerder verklaard dat de begunstigingstermijn voor de lasten onder dwangsom zal worden opgeschort totdat het besluit op bezwaar is genomen.
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar, onder aanvulling van de motivering en aanpassing van de lastgeving, ongegrond verklaard. Het besluit van 24 april 2007 blijft onverkort in stand met inachtneming van de volgende aanpassingen:
1. de lasten onder dwangsom in het besluit van 24 april 2007 met de nummers 1, 2, 3, 4, 6 en 7 dienen binnen tien weken na de datum van verzending van dit besluit op bezwaar te worden uitgevoerd;
2. de lasten onder dwangsom in het besluit van 24 april 2007 met de nummers 5 en 9 worden ingetrokken;
3. de last onder dwangsom in het besluit van 24 april 2007 met het nummer 8 wordt vervangen door de volgende last onder dwangsom: om te voorkomen dat vrijkomend sloop- en/of bouwmateriaal in strijd met het bestemmingsplan wordt opgeslagen wordt een preventieve dwangsom verbeurd van € 500,00 per week of gedeelte van een week met een maximum van € 6.000,00 voor elke week of gedeelte van de week dat vrijkomend sloop- en bouwmateriaal opgeslagen wordt. Eiser dient binnen twee weken nadat de sloopactiviteiten hebben plaatsgevonden aan deze last te voldoen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 november 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Allereerst is de vraag aan de orde of eiser nog belang heeft bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 11 oktober 2007.
2. Ter zitting is gebleken dat eiser tot op dat moment nog niet had voldaan aan de hem opgelegde lasten, terwijl dit, gelet op de begunstigingstermijn die hem bij de beslissing op bezwaar is gegund, uiterlijk binnen tien weken na verzending van de beslissing op bezwaar, dat is uiterlijk op 20 december 2007, had dienen te gebeuren.
Het voorgaande betekent dat met ingang van 21 december 2007 wekelijks dwangsommen zijn verbeurd wegens het niet voldoen aan de lasten met de nummers 1, 2, 3, 4, 6 en 7, zoals door verweerder bij besluit van 24 april 2007 aan eiser opgelegd. Op 6 maart 2008 was het aan de lasten verbonden maximum aan dwangsommen verbeurd.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat nog niet tot invordering van de verbeurde bedragen was overgegaan.
3. Ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.
Ingevolge het tweede lid wordt de verjaring geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.
4. Gelet op voornoemd artikel was op 7 september 2008 de bevoegdheid tot invordering van het laatste verbeurde bedrag verjaard.
5. Niet gesteld of gebleken is namelijk van omstandigheden waardoor de verjaring is geschorst. Evenmin heeft verweerder een handeling die leidt tot stuiting van de verjaring verricht. Verweerder kan derhalve niet meer over gaan tot invordering van de verbeurde bedragen.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) meermalen heeft overwogen (zie onder meer haar uitspraak van 16 juli 2003, LJN: AH9900, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) kan een belanghebbende bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel procesbelang heeft, in die zin dat hij een rechtens relevant belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over dat besluit.
7. Op de ter zitting aan eiser gestelde vraag welk belang hij nog heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gelet ook op het feit dat eiser ten aanzien van de hem opgelegde preventieve last (nummer 8) geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaf eiser aan met het oog op mogelijke komende procedures te willen weten of het opleggen van deze lasten onder dwangsom rechtmatig was.
Verweerder gaf eveneens, met het oog op eventueel toekomstig op te leggen lasten onder dwangsom, aan te willen weten of het besluit rechtmatig was.
8. De rechtbank is evenwel -gelet ook op vaste jurisprudentie van de Afdeling- van oordeel dat de principiële vraag of het bestreden besluit rechtmatig was, enkel met het oog op toekomstige procedures, niet een rechtens relevant belang in vorenbedoelde zin vormt, te minder daar bij een eventueel nieuw te nemen besluit van andere omstandigheden moet worden uitgegaan. Zo is ter zitting gebleken dat verweerder, na het nemen van het bestreden besluit, een oude vergunning voor het woonhuis op onderhavig perceel heeft gevonden, die ertoe noopt de bestemming van het perceel waarop eiser woont, zoals deze is vastgelegd in het in oktober 2008 vastgestelde nieuwe bestemmingsplan, te herzien.
9. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. C.A. Mandemakers als voorzitter en mr. W.C.E. Winfield en mr. D.J. de Lange als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: