vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 134195 / HA ZA 05-2445
Vonnis van 12 november 2008
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.C.C.A.M. Kuijken,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[P ] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [P],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.B.J.M. van der Linden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2007
- de akte uitlating na tussenvonnis van [eiseres]
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde]
- de antwoordakte na tussenvonnis, tevens wijziging van eis
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
De vorderingen
2.1. De vonnissen van de kantonrechter zijn bij arrest van 4 september 2007 van het gerechtshof te 's Hertogenbosch bekrachtigd met uitzondering van het in conventie toegewezen bedrag van de hoofdsom. Die hoofdsom is door het hof verlaagd naar EUR 42.436,06, het bedrag dat volgens r.o 4.1 van het tussenvonnis maximaal toewijsbaar was. Tegen de beslissing van het hof is geen cassatie ingesteld. [eiseres] heeft inmiddels haar vorderingen onder 1 en 2 verminderd tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2004.
2.2. [eiseres] heeft haar vordering onder 3 van EUR 3.011,20 ter zake de kosten van de procedure bij de kantonrechter inmiddels vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep van EUR 2.690,50, nakosten van EUR 199, en betekeningskosten van EUR 81,16.
2.3. [eiseres] heeft haar vordering onder 4 ter zake beslag- en executiekosten inmiddels berekend op EUR 1.532,78.
De overdracht van de aandelen in Sterco Trading
2.4. In r.o. 4.6 van het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld een schriftelijke verklaring van haar accountant in het geding te brengen, waarin hij zijn advies over de overdracht van de aandelen in Sterco Trading uitgebreid toelicht.
2.5. [gedaagde] heeft een korte verklaring van haar accountant overgelegd, inhoudende: “Ons advies is steeds geweest, om de deelneming in Sterco reeds vanaf de oprichting door [P] Holding te laten geschieden. Wij zijn er daardoor zelfs van uitgegaan dat dit ook was geschied. Zoals u ook kunt zien is ook de 50%-deelneming in Sterco als deelneming in de balans van [P] Holding vermeld. Op het moment van overname van de aandelen van Esco International in Sterco is dit geconstateerd en gerepareerd.”
2.6. [gedaagde] licht toe dat de notaris als gevolg van miscommunicatie tussen accountant en notaris de 50% deelneming niet heeft laten plaatsvinden door [P] Holding maar door [P] Handelsonderneming, en dat de accountant, toen hij in het kader van de overname van de 50% aandelen van Esco International merkte dat de structuur niet overeenkomstig zijn advies was, opdracht heeft gegeven die structuur te repareren.
2.7. Aan de hand van de verklaring van de accountant kan worden vastgesteld dat die accountant in 2002 heeft geadviseerd om de aandelen in Sterco Trading onder te brengen bij [P] Holding, en dat de accountant er daarna bij de inrichting van de jaarrekeningen vanuit is gegaan dat zijn advies was opgevolgd. De verklaring vermeldt echter niets over de reden waarom van het advies van de accountant is afgeweken. De stelling van [gedaagde] komt er nu op neer dat [gedaagde] dat advies had willen volgen, maar dat als gevolg van een fout de aandelen op naam van de verkeerde vennootschap zijn gezet. Dat blijkt echter niet uit de verklaring van de accountant. Het is bovendien in strijd met de eerdere stellingen van [gedaagde], die erop neer kwamen dat er bewust voor was gekozen de aandelen onder te brengen bij [P] Handelsonderneming omdat de activiteiten van Sterco Trading goed pasten bij de activiteiten van [P] Handelsonderneming. Ook de stelling van [gedaagde], dat het de accountant is geweest die opdracht heeft gegeven om de structuur te repareren, blijkt niet uit de verklaring van de accountant. Het ligt ook niet voor de hand dat een accountant zelfstandig een dergelijke actie onderneemt zonder enig overleg met zijn cliënt. Een redelijk denkend bestuurder dient bij de beslissing of een dergelijke fout kan en moet worden hersteld, alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling te betrekken, waaronder de belangen van de crediteuren van de vennootschap die de aandelen als gevolg van de fout in handen heeft gekregen.
2.8. Mede gelet op de geringe waarde van de aandelen in Sterco Trading per 30 mei 2005 zal de rechtbank geen nader onderzoek naar deze kwestie instellen, omdat de vorderingen van [eiseres] hierna al om een andere reden toewijsbaar zullen blijken.
2.9. In r.o. 4.10 van het tussenvonnis heeft de rechtbank al overwogen dat dit verwijt de vorderingen van [eiseres] niet kan dragen.
De verschuivingen tussen de [P]-vennootschappen
Verschuiving van debiteuren van Sterco Trading naar I-Made
2.10. In verband met het door [eiseres] gemaakte verwijt, dat [gedaagde] debiteuren van Sterco Trading van EUR 124.000, naar I-Made heeft laten vloeien, heeft de rechtbank in r.o. 4.12 van het tussenvonnis [gedaagde] in de gelegenheid gesteld een schriftelijke verklaring van de accountant in het geding te brengen, waarin deze bevestigt dat hij de debiteurenvordering op I-Made in de jaarrekening 2004 heeft verplaatst naar de rekening-courantverhouding.
2.11. De accountant heeft dit in zijn schriftelijke verklaring bevestigd, zodat dit verwijt van [eiseres] moet worden verworpen.
2.12. [eiseres] voert in dit verband nog aan dat I-Made hiermee haar gehele vordering op [P] Handelsonderneming betaald kreeg, terwijl [eiseres] niets kreeg. [eiseres] miskent daarbij dat het hier niet gaat om vorderingen op of van [P] Handelsonderneming maar van haar toenmalige 50% dochter Sterco Trading. Van benadeling van [eiseres] zou daarom alleen sprake kunnen zijn indien het eigen vermogen van Sterco Trading als gevolg van de verschuiving lager uitviel en de door [P] Handelsonderneming gehouden aandelen daardoor in waarde verminderden. Daarvan is geen sprake geweest.
Betaling van vorderingen van [P] Handelsonderneming aan I-Made
2.13. In verband met het verwijt van [eiseres], dat [gedaagde] oude klanten van Jacobs Meubelen heeft gevraagd vorderingen van [P] Handelsonderneming te voldoen aan I-Made, heeft de rechtbank in r.o. 4.14 van het tussenvonnis [eiseres] in de gelegenheid gesteld bewijsstukken in het geding te brengen.
2.14. [eiseres] heeft zes schriftelijke verklaringen van oude klanten van Jacobs Meubelen in het geding gebracht. Vijf van die klanten geven een bevestigend antwoord op de door [eiseres] aan hen voorgelegde vraag, of [gedaagde] omstreeks 2004 heeft gevraagd om betalingen van facturen voortaan te doen op een bankrekeningnummer van I-Made.
2.15. De door [eiseres] overgelegde verklaringen zijn niet bruikbaar als bewijs van deze stelling van [eiseres], omdat de vraagstelling aan de klanten onvoldoende concreet was. Verzoeken van [gedaagde] om “facturen” op de bankrekening van I-Made te betalen kunnen immers ook betrekking hebben op eigen facturen van I-Made. Een van de klanten geeft uit eigen beweging ook aan dat hij in 2004 alleen door I-Made ontwikkelde modellen heeft gekocht. De verklaringen zijn ook onvoldoende om, zoals [eiseres] wenst, [gedaagde] op te dragen de facturen en de bankbescheiden van de bankrekeningen van [P] Handelsonderneming en I-Made in het geding te brengen.
2.16. [eiseres] biedt subsidiair bewijs door middel van getuigen aan. De rechtbank komt daar niet aan toe, omdat de vorderingen van [eiseres] hierna al om een andere reden toewijsbaar zullen blijken.
Overdracht van klanten van [P] Handelsonderneming aan I-Made
2.17. In verband met de algemene stelling van [eiseres], dat [P] Handelsonderneming kunstmatig is leeggemaakt ten gunste van de andere [P]-vennootschappen, heeft de rechtbank in r.o. 4.24 van het tussenvonnis [gedaagde] opgedragen openheid van zaken te geven en de jaarstukken over 2003 tot en met 2006 van alle vennootschappen uit het [P]-concern in het geding te brengen.
2.18. [gedaagde] heeft de opgevraagde jaarstukken ter griffie gedeponeerd.
Uit de jaarrekening van [P] Handelsonderneming over 2006 blijkt dat [P] Handelsonderneming in 2006 geen enkele omzet heeft gemaakt. De verklaring van de heer [P] op de in 2006 gehouden comparitie van partijen, dat [P] Handelsonderneming nog steeds actief was en meubels leverde, blijkt daarmee onjuist.
Op de jaarrekeningen van de overige vennootschappen en met name die van I-Made zal de rechtbank later terugkomen.
2.19. [gedaagde] geeft in zijn antwoordakte de volgende uitleg over de gang van zaken:
Bij de aankoop van het klantenbestand van Jacobs Meubelen ging [gedaagde] er vanuit dat hij de enige althans belangrijkste leverancier van Jacobs Meubelen was en dat daarom het grootste deel van de omzet van Jacobs Meubelen gegenereerd was uit verkoop van bij [P] Meubelfabriek ingekochte goederen. Nadien bleek echter dat er vanuit het klantenbestand van Jacobs nauwelijks enige serieuze vraag kwam en dat maar weinig klanten meubelen bij [P] inkochten.
In 2003 bracht [P] de nieuwe moderne productlijn onder in I-Made. Sedert de oprichting van I-Made in augustus 2003 liep omzet uit het hogere segment via I-Made en omzet uit het lagere segment via [P] Handelsonderneming. I-Made heeft de groei van haar omzet en resultaat op eigen kracht verwezenlijkt; dat was geen gevolg van de overname van klanten van Jacobs Meubelen.
De oude klanten van Jacobs Meubelen bestelden al hun meubelen bij [P] Handelsonderneming. Een deel van die bestellingen betrof de modellen uit de catalogus van I-Made. [P] Handelsonderneming verstuurde dan één factuur voor de meubelen van zowel [P] Handelsonderneming als I-Made (zie de overgelegde voorbeeldfacturen). Dat werd later intercompany verrekend via de rekening-courantverhouding tussen de beide vennootschappen. De omzetcijfers van [P] Handelsonderneming zijn geflatteerd, omdat daarin ook de omzet zit van I-Made producten die via [P] Handelsonderneming werden verkocht.
De vraag naar meubelen uit het lager segment droogde op totdat in 2005 nog hoofdzakelijk I-Made producten werden verkocht, aldus [gedaagde].
2.20. [eiseres] heeft als reactie op deze uitleg onder meer aangevoerd dat zij recent heeft ontdekt dat I-Made vanaf ongeveer juni 2004 meubelen uit het verkoopprogramma van Jacobs Meubelen onder een andere naam in haar eigen verkoopprogramma heeft opgenomen, en dat op de door [gedaagde] overgelegde voorbeeldfacturen hoofdzakelijk dergelijke modellen zijn vermeld. [eiseres] heeft diverse bewijsstukken overgelegd.
2.21. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [gedaagde] nog het volgende aangevoerd.
De door Jacobs gebruikte modellen zijn in de markt veelvuldig gekopieerd en zijn als het ware publiek eigendom geworden, zodat ook I-Made die modellen in haar programma mocht opnemen, hetgeen ook al vóór de overname van het klantenbestand het geval was.
[P] Meubelfabriek produceerde en verkocht meubelen uit zowel het hoge als het lage segment. Zij had een eigen klantenbestand, waaronder klanten die ook in het klantenbestand van Jacobs waren opgenomen. De klanten uit het hoge segment zijn klant geworden van I-Made en de klanten uit het lagere segment van [P] Handelsonderneming.
Omzettechnisch heeft [P] Handelsonderneming de verkopen toegerekend aan degene wiens omzet het in feite betreft.
2.22. De rechtbank constateert dat [gedaagde] in zijn antwoordakte en op de pleidooien zijn verhaal opnieuw heeft gewijzigd. De eerdere versies kwamen erop neer dat I-Made zich bezig ging houden met de verkoop van de meubelen uit het hoge segment die in het verleden door [P] Meubelfabriek aan Jacobs Meubelen waren geleverd. De versie in de antwoordakte komt er daarentegen op neer dat I-Made dergelijke meubelen niet of nauwelijks heeft verkocht, maar alleen althans vooral door haarzelf ontwikkelde modellen uit de niet nader toegelichte nieuwe moderne productlijn. Ook komt in deze antwoordakte voor het eerst ter sprake dat [P] Handelsonderneming ook meubelen uit het verkoopprogramma van I-Made aan haar klanten factureerde.
Bij de pleidooien heeft [gedaagde] vervolgens moeten toegeven dat I-Made wel degelijk modellen verkocht die afkomstig waren uit het verkoopprogramma van Jacobs Meubelen. Bij zijn bewering dat I-Made die modellen al verkocht vóór de overname van het klantenbestand van Jacobs Meubelen, verliest [gedaagde] opnieuw uit het oog dat I-Made haar onderneming pas geruime tijd na die overname heeft gestart.
Bovendien heeft [gedaagde] bij de pleidooien nog een andere stelling gewijzigd. Waar [gedaagde] tevoren steeds heeft volgehouden dat [P] Meubelfabriek alleen meubelen uit het hoge en middensegment produceerde, stelt zij nu dat [P] Meubelfabriek ook meubelen uit het lage segment produceerde.
2.23. De laatste versies van het verhaal van [gedaagde] roepen nog steeds veel van de in r.o. 4.21 van het tussenvonnis geformuleerde vragen op. Wel is min of meer duidelijk (zoals de rechtbank uit de informatie in punt 13 van de antwoordakte afleidt) dat de oude klanten van Jacobs Meubelen in de periode tussen de overname van Jacobs Meubelen en de oprichting van I Made de meubelen uit zowel het lage als het hoge segment van [P] Handelsonderneming kochten. Dat betekent dat [P] Handelsonderneming haar verkoopactiviteiten in het hoge segment aan I-Made moet hebben overgedragen na de medio 2003 genomen beslissing om de verkoopactiviteiten te splitsen in het lage en het hoge segment en de twee delen in verschillende dochters van [P] Holding onder te brengen (hetgeen op zich als een redelijke ondernemersbeslissing kan worden aangemerkt).
2.24. De overgelegde jaarstukken blijven een ander verhaal vertellen dan [gedaagde]. Bij antwoordakte heeft [gedaagde] gesteld dat de omzetcijfers van [P] Handelsonderneming (EUR 371.267, in 2003, EUR 326.482, in 2004, EUR 72.944, in 2005 en nihil in 2006) geflatteerd zijn omdat daarin ook de factuurbedragen in verband met de modellen van I-Made zijn verwerkt. Bij de pleidooien geeft [gedaagde] echter aan dat [P] Handelsonderneming omzettechnisch de verkopen heeft toegerekend aan degene wiens omzet het in feite betreft. De rechtbank gaat er vanuit dat eventuele factuurbedragen in verband met modellen van I-Made niet in de omzetcijfers van [P] Handelsonderneming zijn verwerkt, maar dat [P] Handelsonderneming hooguit de door haar ontvangen betalingen van die factuurbedragen via de rekening-courant aan I-Made heeft doorbetaald. Indien [P] Handelsonderneming de factuurbedragen in verband met de modellen van I-Made in haar eigen omzetcijfers zou hebben verwerkt, zou zij die factuurbedragen immers ook onder de kostprijs van de omzet hebben moeten verwerken, omdat [P] Handelsonderneming dan formeel meubelen van I-Made kocht voor dezelfde prijs als de prijs die de klanten daarvoor aan [P] Handelsonderneming hadden betaald. Dat zou het percentage van de brutomarge in met name 2004 in belangrijke mate negatief hebben beïnvloed. Uit de jaarrekening over 2004 blijkt echter dat dit percentage juist is verbeterd: van 76,2% in 2003 naar 75,7% in 2004. Daarmee blijft overeind dat [P] Handelsonderneming in 2005 in één klap haar omzet van enige tonnen heeft verloren. [gedaagde] heeft niet tegengesproken dat de omzet over 2005 volledig afkomstig was van al in 2004 door een handelsagent binnengehaalde opdrachten, zoals de rechtbank in r.o. 4.23 van het tussenvonnis uit de jaarrekening over 2005 heeft afgeleid.
2.25. Uit de jaarrekeningen van I-Made blijkt dat I-Made een omzet heeft behaald van EUR 188.759, in 2003 , EUR 226.945, in 2004, EUR 716.915, in 2005 en EUR 963.919, in 2006. Uit de jaarrekening van I-Made over 2004 blijkt niets van de nu door [gedaagde] gemelde verschuiving in de bestellingen van door [P] Handelsonderneming verkochte meubelen uit het lage segment naar door I-Made verkochte meubelen uit het hoge segment. Een dergelijke verschuiving, die op 1 januari 2005 voltooid zou moeten zijn, had moeten leiden tot een belangrijke stijging van de omzet van I-Made in 2004. In dat jaar is echter slechts sprake geweest van een geringe omzetstijging van nog geen EUR 40.000, , die wellicht niet eens een omzetstijging opleverde omdat de omzet over 2003 niet een volledig jaar betrof (uitgaande van de oprichtingsdatum van augustus 2003 is juist sprake van een aanzienlijke omzetdaling, maar dat kan anders uitvallen indien de onderneming al tijdens de oprichtingsfase is gestart). Pas in 2005 was er sprake van een bijzondere omzetstijging, juist het jaar waarin [P] Handelsonderneming haar omzet volledig verloor. Dat wekt de indruk dat [P] Handelsonderneming, nadat zij medio 2003 al de verkoop van meubelen uit het hoge segment aan I-Made had overgedragen, uiterlijk 1 januari 2005 ook al haar verkoopactiviteiten in verband met meubelen uit het lage segment aan I-Made heeft overgedragen.
2.26. Ingevolge art. 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank moet constateren dat [gedaagde] die waarheidsplicht diverse malen heeft geschonden. Diverse stellingen van [gedaagde] zijn apert onjuist gebleken, zoals bijvoorbeeld de mededeling van [P] op de comparitie dat [P] Handelsonderneming op dat moment nog steeds activiteiten verrichtte. De omstandigheid dat [gedaagde] steeds andere versies van de feiten heeft gegeven die met elkaar tegenstrijdig zijn, betekent dat tenminste een deel van die versies onware feiten bevat. Het verhaal van [gedaagde] over de feiten is ook niet volledig geweest, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de omstandigheid dat [gedaagde] pas in zijn antwoordakte melding maakt van de facturering door [P] Handelsonderneming van modellen van I-Made, maar ook uit de omstandigheid dat de stellingen van [gedaagde] nog steeds diverse onbeantwoord gebleven - vragen van de rechtbank over de feiten oproepen.
2.27. De rechter kan uit een schending van de waarheidsplicht de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De rechtbank acht het daarbij van belang dat zij in het tussenvonnis [gedaagde] nog een laatste kans heeft gegeven om een volledige en ware versie van de feiten aan te voeren. Ondanks die niet mis te verstane waarschuwing heeft [gedaagde] die kans tot herstel van eventuele eerdere slordigheden niet benut, maar heeft hij integendeel in zijn antwoordakte opnieuw feiten aangevoerd die hij later weer heeft gewijzigd, die vragen blijven oproepen, die deels onlogisch zijn en die zich nog steeds niet goed laten rijmen met de cijfers uit de jaarstukken. Dat is voor de rechtbank reden om het door [gedaagde] in verband met het onderhavige verwijt gevoerde verweer te verwerpen als onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stellingen van [eiseres]. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het is gegaan zoals [eiseres] heeft gesteld, te weten dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [P] Handelsonderneming haar betalingsverplichting jegens [eiseres] niet nakomt. Dat het zo is gegaan volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit hetgeen uit de jaarstukken naar voren komt, te weten dat [P] Handelsonderneming uiterlijk 1 januari 2005 al haar verkoopactiviteiten aan I-Made heeft overgedragen. Ook het feit dat [gedaagde] in geen enkele van zijn versies heeft aangegeven welke redelijke ondernemersbeslissing aan die overdracht ten grondslag zou liggen, ondersteunt de stelling van [eiseres] dat die overdracht was bedoeld om de omzet van [P] Handelsonderneming zodanig te beïnvloeden dat [P] Handelsonderneming niet in staat zou zijn om de overnamesom aan [eiseres] te betalen.
2.28. Onder de omstandigheden van het geval kan aan [P] Holding als formeel bestuurder en [P] als feitelijk bestuurder een voldoende ernstig verwijt worden gemaakt om hen persoonlijk aansprakelijk te houden voor het bewerkstelligen dat de door hen bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent.
2.29. Het nieuwe verwijt van [eiseres], dat [gedaagde] [P] Handelsonderneming heeft opgericht teneinde hierin de overname van Jacobs Meubelen onder te brengen, moet worden verworpen omdat [eiseres] zelf met [P] Handelsonderneming BV i.o. heeft gecontracteerd. Ook het verwijt van [eiseres] in verband met de inbreng en het in stand houden van het minimumkapitaal van [P] Handelsonderneming moet worden verworpen. [eiseres] miskent dat het aandelenkapitaal van EUR 18.000, wel degelijk is gestort (zoals blijkt uit de al vóór het tussenvonnis gedeponeerde jaarrekeningen) en dat de omstandigheid dat een vennootschap door verliezen uitkomt op een negatief eigen vermogen, op zichzelf geen reden is voor bestuurdersaansprakelijkheid.
2.30. In r.o. 4.24 van het tussenvonnis heeft de rechtbank aan de hand van de jaarrekening 2005 vastgesteld dat de bedrijfskosten in dat jaar relatief zeer hoog waren. Dat is voor [eiseres] reden om [gedaagde] thans een verwijt te maken omtrent die hoogte van de bedrijfskosten. Dat verwijt moet als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Inhoudelijk levert [eiseres] alleen kritiek op de salariskosten van EUR 35.675, , waarbij zij erop wijst dat uit het handelsregister blijkt dat het aantal werkzame personen in de onderneming van [P] Handelsonderneming 0 was. Daarmee verliest [eiseres] echter uit het oog dat het blijkens de jaarrekening om doorbelaste salariskosten ging. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat andere vennootschappen uit het [P]-concern teveel kosten aan [P] Handelsonderneming hebben doorbelast voor het door hen aan [P] Handelsonderneming uitgeleende personeel.
2.31. [eiseres] verwijt [gedaagde] thans ook dat [P] Handelsonderneming in 2005 haar schuld aan [gedaagde] onbetaald heeft gelaten terwijl zij andere crediteuren wel heeft betaald. [eiseres] meent dat dit een door de bestuurders van [P] Handelsonderneming tot stand gebrachte ontoelaatbare benadeling van [eiseres] is. [gedaagde] meent dat, indien de ene schuldeiser zijn onbetwiste vordering betaald krijgt en de andere schuldeiser zijn betwiste vordering vooralsnog niet betaald krijgt, geen sprake kan zijn van schending van het paritas creditorum zolang de rechter niet tot in hoogste instantie over de betwiste vordering heeft beslist. Dat standpunt moet in zijn algemeenheid worden verworpen, omdat het zou betekenen dat het paritas creditorum heel eenvoudig zou kunnen worden ontweken door betwisting van een feitelijk niet ontkende vordering van de schuldeiser die men wenst te benadelen. De bestuurder van een vennootschap dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de vennootschap alsnog tot betaling van de betwiste vordering zal moeten overgaan en daarvoor de voorzieningen te treffen die gelet op alle omstandigheden redelijk zijn. In het onderhavige geval vond de betaling van de andere schuldeisers plaats ten tijde van de beëindiging van de activiteiten van [P] Handelsonderneming. Het was daarom zonneklaar dat [P] Handelsonderneming, indien zij al haar beschikbare activa zou inzetten voor de betaling van erkende schuldeisers, nooit meer in staat zou zijn tot betaling van de vordering van [eiseres]. Omdat er een reële mogelijkheid bestond dat die vordering door de kantonrechter zou worden toegewezen, had [P] Handelsonderneming een deel van de beschikbare activa voor [eiseres] moeten reserveren. Door dat na te laten hebben [gedaagde] bewerkstelligd althans toegelaten dat [P] Handelsonderneming de eerder met [eiseres] gesloten overeenkomst niet nakomt en daardoor aan [eiseres] schade berokkent. Gelet op hetgeen eerder is overwogen in verband met de overdracht van de activiteiten van [P] Handelsonderneming aan I-Made, kan ook op dit punt een voldoende ernstig verwijt aan [gedaagde] worden gemaakt en moet [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk worden gehouden.
2.32. De vordering van [eiseres] is toewijsbaar, nu [gedaagde] om tenminste twee redenen persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het onbetaald laten van de vordering van [eiseres]. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering. De rechtbank zal echter de ingangsdatum van de wettelijke rente corrigeren, omdat het hof de ingangsdatum van die rente op 18 mei 2005 heeft gesteld.
2.33. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 872,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3.576,00 (4,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.533,60
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [P] Holding B.V. en [P] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 48.439,92 (achtenveertig duizendvierhonderdnegenendertig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van EUR 42.436,06 vanaf 18 mei 2005 tot de dag van volledige betaling, en vermeerderd met beslag- en executiekosten van EUR 1.532,78;
3.2. veroordeelt [P] Holding B.V. en [P] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 4.533,60,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.?