ECLI:NL:RBSHE:2008:BF4127

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4006
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht bij handhavingsverzoek door nieuwe eigenaren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 september 2008, gaat het om een handhavingsverzoek van eisers, [eiser A] en [eiser B], tegen de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende op een perceel dat zij recentelijk hebben verworven. De eisers hebben een verzoek ingediend om handhaving van het bestemmingsplan, nadat eerder een verzoek van de toenmalige eigenaar, [toenmalig eigenaar], was afgewezen. De rechtbank moet beoordelen of het verzoek van de nieuwe eigenaren kan worden gezien als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat artikel 4:6 van de Awb van toepassing is, omdat de eisers nu eigenaar zijn van het perceel en zij een handhavingsverzoek hebben ingediend dat betrekking heeft op dezelfde situatie als het eerdere verzoek van [toenmalig eigenaar]. De rechtbank stelt vast dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4:6 niet van toepassing was. Dit heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van het handhavingsverzoek.

Desondanks komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van het verzoek van [toenmalig eigenaar] in 1995 niet was gebaseerd op een tijdslimiet voor de bedrijfsvoering van derde-belanghebbende. Daarom kan het feit dat derde-belanghebbende zijn bedrijf nog steeds exploiteert, niet worden aangemerkt als nieuw feit.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, omdat er geen aanleiding is om het eerdere besluit van verweerder te vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/4006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2008
inzake
[eiser A] en [eiser B],
te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk,
verweerder,
gemachtigde mr. B.A.A. Lucas.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [derde-belanghebbende], te [woonplaats], derde-belanghebbende, gemachtigde mr. J.G. Tjallingii.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft verweerder, voor zover thans van belang, het verzoek van eisers tot handhavend optreden ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten van [derde-belanghebbende] op een deel van het perceel aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend [kadastergegevens], afgewezen.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 30 oktober 2007 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 augustus 2008, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Verder is verschenen de derde-belanghebbende, bijgestaan door de hierboven genoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Derde-belanghebbende exploiteert sinds 1992 op het perceel aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend [kadastergegevens] (hierna: het perceel) het bedrijf [bedrijf]. [toenmalig eigenaar] (hierna: [toenmalig eigenaar]) – de toenmalige eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] – heeft verweerder bij brief van 14 november 1995 verzocht bestuursrechtelijk op te treden tegen [bedrijf]. Bij besluit van 12 december 1995 heeft verweerder [toenmalig eigenaar] meegedeeld niet tot bestuursrechtelijk optreden over te gaan. Verweerder heeft het door [toenmalig eigenaar] tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 19 maart 1996 ongegrond verklaard. [toenmalig eigenaar] heeft zijn aanvankelijk tegen dat besluit ingestelde beroep ingetrokken. Dit besluit is daardoor onherroepelijk geworden. Eisers zijn inmiddels eigenaar van het perceel [adres] te [plaats]. Eisers hebben verweerder bij brief van 25 september 2006 verzocht om handhaving van het bestemmingsplan ten aanzien van het bedrijf op het perceel.
3. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder is in zowel het besluit in primo als in het bestreden besluit overgegaan tot een volledig inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eisers tot handhavend optreden tegen de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende op het perceel. Aan eisers is de omstandigheid dat op het uit 1995 daterende verzoek om handhaving van [toenmalig eigenaar] onherroepelijk afwijzend is beslist, niet tegengeworpen. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat artikel 4:6 van de Awb niet van toepassing is. Volgens verweerder kan het handhavingsverzoek van eisers van 25 september 2006 niet worden gezien als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, omdat het afkomstig is van een andere aanvrager dan [toenmalig eigenaar] die in 1995 om handhaving heeft verzocht. Het zou in strijd zijn met de strekking van artikel 4:6 van de Awb als de intrekking van het beroep door [toenmalige eigenaar] destijds de toegang tot een inhoudelijke beoordeling van het handhavingsverzoek van eisers zou blokkeren, aldus verweerder.
6. Met derde-belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 4:6 van de Awb niet van toepassing is. Eisers zijn thans eigenaar van het perceel dat ten tijde van het handhavingsverzoek van 1995 eigendom was van [toenmalig eigenaar]. Eisers hebben in de onderhavige procedure om handhaving verzocht ten aanzien van hetzelfde perceel als [toenmalig eigenaar] destijds heeft gedaan. Ter zitting hebben eisers voorts verklaard dat zij nadat zij de eigendom van het perceel hadden verkregen, de mogelijkheid hadden het door [toenmalig eigenaar] ingestelde beroep naar aanleiding van het door deze gedane handhavingsverzoek voort te zetten, maar daarvan om hen moverende redenen hebben afgezien. Onder deze omstandigheden dient de aanvraag van eisers naar het oordeel van de rechtbank te worden gezien als een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, zodat artikel 4:6 van de Awb daarop van toepassing is. Verweerder heeft dit miskend. Als gevolg hiervan heeft hij zich ten onrechte verplicht geacht over te gaan tot een volledig inhoudelijke beoordeling van het handhavingsverzoek van eisers. Nu eisers op dit punt geen grief hebben geuit ziet de rechtbank echter geen grond het besluit deswege te vernietigen.
7. De toepasselijkheid van artikel 4:6 van de Awb neemt overigens niet weg dat verweerder op zichzelf wel bevoegd was het oorspronkelijke, ten aanzien van [toenmalig eigenaar] genomen besluit, houdende de afwijzing van diens verzoek om handhaving, in volle omvang te heroverwegen. De bestuursrechter dient zich bij de beoordeling van het na die heroverweging genomen besluit echter wel te beperken tot de vraag of zich sedert het nemen van het oorspronkelijke besluit nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2005, www.rechtspraak.nl, LJN: AT5088).
8. Eisers hebben ter zitting betoogd dat zulks het geval is, aangezien verweerders afwijzing van het handhavingsverzoek van 1995 voornamelijk was ingegeven door de met derde-belanghebbende gemaakte afspraken dat hij zijn bedrijf op het perceel op termijn zou beëindigen, terwijl laatstgenoemde in strijd met deze afspraken nog steeds op het perceel zijn bedrijf exploiteert. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft in het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek van [toenmalig eigenaar] (het besluit van 12 december 1995, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 19 maart 1996) weliswaar mede overwogen dat met derde-belanghebbende (principe)afspraken zijn gemaakt over verplaatsing van zijn bedrijf, maar aan de afwijzing van het handhavingsverzoek is uitdrukkelijk verweerders opvatting ten grondslag gelegd dat het bedrijf van derde-belanghebbende valt onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Haps’. Aangezien verweerder aldus bij die afwijzing geen beperking heeft verbonden aan de tijdsduur dat derde-belanghebbende het bedrijf zou mogen continueren, kan het enkele feit dat deze zijn bedrijf thans nog niet heeft verplaatst, niet als nieuw gebleken feit of omstandigheid worden aangemerkt.
9. Bij gebreke aan nieuw gebleken feiten of omstandigheden is moet de rechtbank vaststellen dat verweerder niet gehouden was terug te komen op zijn oorspronkelijke besluit, houdende de weigering handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van derde-belanghebbende op het perceel. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven, zodat het beroep ongegrond is.
10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: