RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2008
[verzoeker],
te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer,
verweerder, gemachtigde Th.J.M. Franssen.
Aan het geding hebben als partij deelgenomen [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B], te [woonplaats], vergunninghouders.
Bij besluit van 27 mei 2008 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B], ten behoeve van de bouw van twee vrijstaande en twee halfvrijstaande woningen op de percelen Groeningsestraat 31a, 31b, 31c en 31d te Groeningen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juni 2008, ingekomen op 24 juni 2008, heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld ter zitting van 4 september 2008, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Verder is verschenen [vergunninghouder A], vergunninghouder.
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Aan de orde is de vraag of hangende de bezwaarfase een voorlopige voorziening dient te worden getroffen ten aanzien van verweerders besluit van 27 mei 2008.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
4. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gs) van 16 mei 2006, houdende de aanwijzing van categorieën van gevallen, waarin verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO mogelijk is, een zodanige vrijstelling verleend ten behoeve van het onderhavige bouwplan. Volgens verweerder is het project voorts voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
5. Verzoeker, woonachtig in de nabijheid van de grond waarop het bouwplan is geprojecteerd, stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet kan worden geschaard onder een van de categorieën van gevallen, genoemd in voormeld besluit van gs van 16 mei 2006. In dit verband heeft heeft hij betoogd dat er met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Groeningen” geen, althans geen onvoorwaardelijk, positief advies is van de directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving (ROH) en de Provinciale Planologische Commissie (PPC), zoals in het besluit van gs van 16 mei 2006 is vereist, zodat aan artikel 19, tweede lid, van de WRO geen toepassing gegeven mocht worden. Voorts betwist verzoeker dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
6. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
7. Niet in geschil is dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Groeningen”. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bevoegd is vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen en of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
8. Bij besluit van 16 mei 2006 hebben gs de regeling “Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006” (hierna ook: de Categorie-aanwijzing) vastgesteld, en daarin de categorieën van gevallen aangewezen waarin:
a. burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die voorkomen in deze regeling, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden;
b. (…)
9. Ingevolge paragraaf II van de Categorie-aanwijzing kan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling worden verleend voor projecten die – voor zover hier van belang – in overeenstemming zijn met een voorontwerpbestemmingsplan waarover de PPC en de directie ROH in het kader van het overleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening positief hebben geadviseerd en waarbij in het advies van deze directie artikel 19, tweede lid, van de WRO uitdrukkelijk van toepassing is verklaard.
10. In het advies van de directie ROH van 29 maart 2007 met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Groeningen” is op pagina 3/7 met betrekking tot de in dit plan – deels door middel van een wijzigingsbevoegdheid – opgenomen mogelijkheid te komen tot woningbouw op onder meer de onderhavige percelen opgemerkt:
“De onderbouwing van de behoefte voor de woningbouw in relatie tot de provinciale prognose ontbreekt in de toelichting. Ook is de relatie van het aantal te bouwen woningen in Groeningen met het gemeentelijk volkshuisvestingsplan onduidelijk. In de voorschriften wordt deze relatie wel genoemd als voorwaarde. De directie vraagt om deze relaties, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, in de toelichting te benoemen. (Cat. II).”
11. In het advies zijn voor het aangeven van de zwaarte van de gemaakte opmerkingen drie categorieën gehanteerd. Bovengenoemde opmerking heeft de zwaarte “categorie II” meegekregen. Blijkens het advies is bij categorie II de aanvaardbaarheid van het planelement niet duidelijk, omdat de toelichting geen of onvoldoende motivering en/of gegevens bevat.
12. De PPC heeft zich in haar advies van 25 april 2007 geheel achter het advies van de directie ROH geschaard.
13. Gelet op de bewoordingen van voormelde opmerking en de omschrijving ervan als categorie II-opmerking, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de aanvaardbaarheid van het desbetreffende planelement – dat ook betrekking heeft op de onderhavige percelen – voor zowel de directie ROH als de PPC niet duidelijk is. De voorzieningenrechter is op grond daarvan met verzoeker van oordeel dat de adviezen van de PPC en de directie ROH in zoverre niet zijn aan te merken als positieve adviezen. Dat in die adviezen artikel 19 , tweede lid, van de WRO wel uitdrukkelijk van toepassing is verklaard kan daaraan niet afdoen.
14. Nu, gezien het voorgaande, niet is voldaan aan de in de Categorie-aanwijzing gestelde voorwaarde dat sprake moet zijn van positief advies van zowel de directie ROH en de PPC, was verweerder niet bevoegd om voor het onderhavige bouwplan vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Reeds gelet hierop zal het bestreden besluit naar alle waarschijnlijkheid niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet, gelet hierop, geen aanleiding in te gaan op de overige grieven van verzoeker.
15. Het verzoek komt derhalve voor inwilliging in aanmerking. Het bestreden besluit zal worden geschorst tot zes weken na de dag na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
16. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
17. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat de gemeente Boxmeer aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 145,00 dient te vergoeden.
18. Beslist wordt als volgt.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het besluit van 27 mei 2008 wordt geschorst tot zes weken na de dag na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Boxmeer aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 145,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Boxmeer aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2008.
?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.