ECLI:NL:RBSHE:2008:BE9907

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3754
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering na ontslag op verzoek van de werknemer met medische indicatie

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WW-uitkering aan een voormalig politieambtenaar die op eigen verzoek is ontslagen. De belanghebbende, die per 1 januari 2007 haar functie heeft neergelegd, had eerder een aanzienlijke ontslagvergoeding ontvangen. Na haar ontslag heeft zij een WW-uitkering aangevraagd, die door het Uwv werd toegekend op basis van een medische indicatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van het ontslag en de medische situatie van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de verklaring van de behandelende psychiater, die pas na het indienen van het bezwaar is verstrekt, niet voldoende is om de medische indicatie te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de belangen van de eiser, de korpsbeheerder, niet voldoende heeft gewogen en dat er een zorgvuldiger afweging had moeten plaatsvinden. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht het Uwv om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/3754
Uitspraak van de meervoudige kamer van 25 augustus 2008
inzake
de Korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost,
te Eindhoven,
eiser,
gemachtigde mr. W.H. Janssen,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.J.C. Röttjers, werkzaam bij het Uwv-kantoor Eindhoven.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [belanghebbende], te Heerlen, uitkeringsgerechtigde.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft verweerder aan [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend over de periode van 1 februari 2007 tot en met 31 maart 2007.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 19 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder het besluit van 27 juni 2007 ingetrokken en een nieuw besluit genomen op 9 juli 2007. De einddatum van de WW-uitkering van belanghebbende is in dit nieuwe besluit vastgesteld op 31 oktober 2008. Verweerder heeft dit besluit op of na 13 augustus 2007 aan eiser toegestuurd.
Verweerder heeft, onder toepasing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar geacht te zijn gericht tegen het besluit van 9 juli 2007 bij besluit van 2 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 augustus 2008, waar namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en P.E.A.M. van Bokhoven, commissaris van politie bij verweerders politieregio. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De belanghebbende is niet verschenen.
Overwegingen
1. In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten aan de belanghebbende een WW-uitkering toe te kennen.
2. Belanghebbende is per 1 maart 2003 aangesteld in de functie van politieambtenaar A bij de afdeling Eindhoven Centrum. Per 1 maart 2004 is zij aangesteld in de functie van Politieambtenaar B bij de afdeling Cranendonck.
Op 18 oktober 2004 heeft zij zich ziek gemeld.
In de nacht van 18 op 19 juli 2005 heeft zich een voor belanghebbende ernstig incident voorgedaan. Kort aangeduid komt het er op neer dat belanghebbende vanuit Heerlen naar Eindhoven is gereden met als doel persoonlijk contact te krijgen met haar inmiddels ex-vriend. Nadat haar ex-vriend weigerde haar te ontmoeten en escalatie van de situatie dreigde, is belanghebbende die nacht door haar eigen collega’s en tegen haar wil in opgesloten in een observatiecel en zijn haar haar medicijnen onthouden.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van dit incident op 11 augustus 2005 een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend bij eiser. Eiser heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het incident. In een gesprek op 8 november 2005 is namens eiser aan belanghebbende medegedeeld dat het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Belanghebbende heeft hierin kennelijk berust.
In het kader van haar re-integratie heeft belanghebbende op 1 januari 2006 bij het Joint Hit Team in Maastricht het werk hervat, alwaar zij voor twee jaar was gedetacheerd in de functie van brigadier.
Op 18 december 2006 zijn eiser en belanghebbende een vaststellingsovereenkomst aangegaan inhoudende dat bij beëindiging van de aanstelling per 1 januari 2007 eiser belanghebbende een outplacementtraject aanbiedt op basis van een lump-sum financiering, hij haar kosten voor 40 psychotherapeutische behandelingen in 2007 voor € 15,00 per behandeling zal vergoeden en dat haar een geldbedrag wordt meegegeven van € 45.000,00 netto. Belanghebbende heeft daarop een verzoek om ontslag per 1 januari 2007 ingediend. Bij besluit van 27 december 2006 is dat verzoek gehonoreerd en is zij met ingang van 1 januari 2007 eervol ontslagen.
Op 29 mei 2007 heeft belanghebbende bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd, welke haar ook is toegekend.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, hoewel het ontslag uit politiedienst van de belanghebbende op eigen verzoek is geweest, zij niet verwijtbaar werkloos is geworden, nu haar ontslagname is gebaseerd op en ingegeven door een duidelijke medische indicatie.
Uit de stukken blijkt dat de ziekte van de belanghebbende drieërlei oorzaak had, namelijk a. vanwege privéproblemen (met name in de relationele sfeer), b. vanwege het feit dat zij geen goed contact met collega’s en leiding had, doordat zij zich als persoon onvoldoende gerespecteerd voelde en c. de lange reistijd woon-werk van 3 uur per dag. Daarnaast heeft het hierboven vermelde incident voor een ernstig trauma bij belanghebbende gezorgd. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij niet langer bij de politie wilde werken, omdat het voor haar psychisch onmogelijk was nog langer bij de politie te blijven. Haar behandelend psychiater, drs. A.J. van Oosten, heeft bij brief van 3 september 2007 verklaard: “Als behandelend psychiater van bovengenoemde [belanghebbende] kan ik u mede delen, dat aan de ontslagname uit dienst van het politiekorps Brabant Zuidoost een medische indicatie ten grondslag ligt.”.
4. Eiser heeft zich in beroep - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden. Haar arbeidsverleden laat immers duidelijk zien dat aan de voortzetting van haar dienstverband geen zodanige bezwaren waren verbonden dat voorzetting niet van haar kon worden gevergd. Er was geen sprake van een langlopend arbeidsconflict. Indien belanghebbende niet in staat zou zijn om een functie in uitvoerende dienst te verrichten, zou een herplaatsing in een ondersteunende functie mogelijk zijn geweest.
Met de vaststellingsovereenkomst heeft belanghebbende afstand gedaan van alle rechten en verplichtingen die hun oorsprong vinden in de rechtsverhouding met betrekking tot haar aanstelling bij de politieregio Brabant-Zuid-Oost. Eiser kent slechts onder uitzonderlijke omstandigheden een ontslagvergoeding toe bij ontslag op eigen verzoek, en dan nog slechts als er geen recht op een WW-uitkering bestaat.
Verweerder is bij de toekenning van de WW-uitkering nagenoeg uitsluitend afgegaan op de door de belanghebbende verstrekte informatie. Verweerder was in het belang van eiser verplicht de door belanghebbende overgelegde gegevens te verifiëren. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de validiteit van de verklaring van de psychiater en heeft eiser ook niet in de gelegenheid gesteld daarop zijn zienswijze te geven. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid en zal zelf dienen te oordelen of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Door zich zonder enige motivering te stellen achter een in geen enkel opzicht verifieerbare verklaring heeft verweerder zijn eigen verantwoordelijkheid miskend.
Nog afgezien van het gegeven dat in het geheel geen uitkering toegekend had mogen worden, had - nu dit wel is gebeurd - ten minste een korting op de WW-uitkering moeten worden toegepast, daar niet elke vorm van verwijtbaarheid ontbrak.
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure bij brief van 28 april 2008 een reactie gegeven op het beroepschrift. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij op donderdag 7 december 2006 in Heerlen bij verweerders verzekeringsarts T. Kuiper is geweest en dat deze heeft geconcludeerd dat zij in staat was om weer volledig te werken, maar niet bij de politie. Zij heeft erop gewezen dat het incident in de nacht van 18 op 19 juli 2005 voor haar traumatisch is geweest en dat dit wordt bevestigd door haar behandelende psychiater.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven toepassing te geven aan de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb en dat het bezwaarschrift geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe gecorrigeerde besluit van 9 juli 2007. Verweerder heeft evenwel ten onrechte nagelaten het bezwaar gericht tegen het besluit van 27 juni 2007 niet-ontvankelijk te verklaren en de verzochte proceskostenvergoeding achterwege gelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder ook aangegeven dat in dit verband ten onrechte voor de bezwaarprocedure geen proceskosten zijn toegekend. Reeds om deze reden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal zij in zoverre vernietigen. Nu op dit punt nog maar één beslissing mogelijk is, zal de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar voor zover dit is gericht tegen het besluit van 27 juni 2007 wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Vaststaat dat belanghebbende per 1 januari 2007 werkloos is geworden, omdat zij eiser om ontslag had verzocht en deze haar dit ook heeft verleend. Voorts staat vast dat zij eerst door middel van het aanvraagformulier WW ondertekend op 22 mei 2007 bij verweerder een WW-uitkering heeft aangevraagd.
8. Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
9. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
10. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat met de zeer summiere verklaring van de behandelende psychiater van belanghebbende, gedateerd 3 september 2007, niet zonder meer vaststaat dat sprake is van een medische indicatie voor de ontslagname per 1 januari 2007, dan wel dat voortzetting van het dienstverband zou leiden tot gezondheidsschade van belanghebbende. Verweerder had gelet op de belangen van eiser zelf nader onderzoek dienen te verrichten naar de reden voor ontslagname en op grond daarvan tot een zorgvuldige afweging moeten komen. Zo had het op de weg van verweerder gelegen om alle relevante medische gegevens van belanghebbende op te vragen alvorens na eigen onderzoek een besluit te nemen. Ook om deze reden is het beroep gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit ook vernietigen voor zover dit de toekenning van een WW-uitkering aan de belanghebbende betreft.
11. Anders dan eiser heeft verzocht zal de rechtbank het primaire besluit niet herroepen, nu verweerder in de bezwaarschriftprocedure na een voldoende zorgvuldig onderzoek het gebrek zou kunnen herstellen. Tevens kan verweerder in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar nogmaals motiveren waarom hij heeft afgezien van het opleggen van een maatregel aan de belanghebbende.
12. Gezien het hiervoor overwogene acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal
€ 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 27 juni 2007;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
13. De rechtbank zal zich thans nog niet uitlaten over de vraag of verweerder nog meer kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, moet vergoeden, nu in ieder geval nog niet vaststaat dat het primaire besluit van 9 juli 2007 moet worden herroepen.
14. Wel zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 285,00 moet worden vergoed.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder heeft nagelaten het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren voor zover dat bezwaar is gericht tegen het besluit van 27 juni 2007;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 juni 2007;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de toekenning van een WW-uitkering aan de belanghebbende;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 285,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsprocedure vastgesteld op € 966,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van mr. M. Brouwers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: