ECLI:NL:RBSHE:2008:BE9882

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/964, 07/2265
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsverplichting en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 augustus 2008, met zaaknummers AWB 07/964 en AWB 07/2265, staat de loondoorbetalingsverplichting van een werkgever centraal. Eiseres, Installatiebedrijf van Paridon B.V., had een loondoorbetalingsverplichting opgelegd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens het niet tijdig indienen van een volledig re-integratieverslag voor een werknemer die uitgevallen was door psychische klachten. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken in strijd is met de systematiek van artikel 25 van de Wet WIA. De rechtbank stelt vast dat de loondoorbetalingsverplichting niet opnieuw opgelegd had mogen worden nadat aan een eerdere verplichting een einde was gekomen. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en herroept het primaire besluit van 15 februari 2007, waarbij de loondoorbetalingsverplichting opnieuw was verlengd. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om tijdig besluiten te nemen omtrent loondoorbetalingsverplichtingen en de gevolgen van administratieve tekortkomingen voor werkgevers.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/964 en AWB 07/2265
Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 augustus 2008
inzake
Installatiebedrijf van Paridon B.V.,
te Boxmeer,
eiseres,
gemachtigde mr. M.M.C. van de Ven,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde P.J.L.H. Koenen, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Venlo.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [werknemer],
te Venray,
werknemer,
gemachtigde mr. C.M.W.M. Verrijdt.
Procesverloop
Zaak 07/964
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van [werknemer] (hierna: de werknemer) verlengd met 52 weken wegens het niet tijdig indienen van een volledig re-integratieverslag.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 2 februari 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Zaak 07/2265
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werknemer verlengd met 52 weken wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 24 mei 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Beide zaken zijn gevoegd en behandeld op de zitting van 28 mei 2008, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.M. Engelen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De derde belanghebbende is niet verschenen.
Overwegingen
Zaak AWB 07/964
1. In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werknemer heeft verlengd met 52 weken wegens het niet tijdig indienen van een volledig re-integratieverslag.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. De werknemer is op 6 april 1999 bij eiseres in dienst getreden in de functie elektromonteur. Hij is op 7 oktober 2004 uitgevallen wegens psychische klachten. De wachttijd heeft 104 weken bedragen; de laatste dag van deze periode was 4 oktober 2006.
Bij brief van 26 mei 2006 heeft verweerder eiseres gemeld dat de werknemer mogelijk een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kan krijgen. Daarbij is aangegeven dat de werknemer ervoor moet zorgen dat de WIA-aanvraag compleet is en dat hij daarvoor documenten van eiseres nodig heeft. Eiseres dient de werknemer een plan van aanpak re-integratie en eventuele bijstellingen daarvan, een eerstejaarsevaluatie plan van aanpak en een eindevaluatie van het plan van aanpak te geven.
Bij brief van 14 juli 2006 heeft verweerder eiseres laten weten dat de werknemer een WIA-uitkering heeft aangevraagd, maar dat deze daarbij heeft aangegeven dat eiseres nog niet alle onderdelen van het re-integratieverslag heeft gegeven. Verweerder heeft eiseres daarom verzocht alsnog het plan van aanpak re-integratie, inclusief eventuele bijstellingen, de eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak en de eindevaluatie van het plan van aanpak te sturen. Ook is eiseres verzocht de arbodienst of arbodeskundige de probleemanalyse, inclusief eventuele bijstellingen, het actueel oordeel en de medische informatie te laten toesturen naar verweerder.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat eiseres vanwege een algehele collectieve bedrijfssluiting geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de brief van 14 juli 2006, onder haar eigen risicosfeer valt. Dit gegeven kan in elk geval niet aangemerkt worden als een nadelig gevolg van handelen of nalaten van eiseres dat niet in redelijkheid aan eiseres kan worden toegerekend.
5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel degelijk een deugdelijke grond heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de omstandigheid dat zij niet tijdig nadere stukken ten behoeve van het re-integratieverslag heeft kunnen inleveren. Het verzoek van verweerder van 14 juli 2006 viel in de algehele en collectieve bedrijfssluiting van eiseres. De directie van eiseres verbleef in het buitenland en zelfs indien zij weet zou hebben gehad van het verzoek, had zij daaraan geen uitvoering kunnen geven. De stelling van verweerder dat dit in de risicosfeer van eiseres hoort te blijven, vindt geen steun in de wet of in de jurisprudentie. Eiseres heeft terstond na kennisneming van het verzoek daaraan gevolg gegeven.
Voorts is de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken buitenproportioneel. Als er al een verzuim van de kant van eiseres is, gaat het om een gering verzuim dat niet een dergelijke verlenging rechtvaardigt. Eiseres heeft bij het bezwaarschrift van 8 september 2006 volledig aan het verzoek voldaan. Eiseres is van mening dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting in redelijkheid dan ook niet langer kan duren dan twee maanden. Zij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2006 (www.rechtspraak.nl, LJN: AV2317). In ieder geval had verweerder het bezwaar gegrond moeten verklaren, nu eiseres de gevraagde stukken in de bezwaarfase aan verweerder heeft toegezonden.
6. Artikel 25 van de Wet WIA, zoals dit luidde ten tijde in geding, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
3. Uiterlijk vijftien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
10. Het UWV geeft de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 voor de afloop van het verlengde tijdvak, indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, tijdig is gedaan. …
12. Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
13. Het UWV geeft de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
15. Indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld, geeft het UWV binnen zes weken een beschikking over het ontstaan van het recht op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 en 7.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Artikel 25 van de Wet WIA behelst een wezenlijk andere systematiek van de loonsanctie (zoals in de memorie van toelichting het systeem van artikel 25 van de Wet WIA wordt genoemd; TK 2005-2006, 30 318, nr. 6, p. 19) dan de systematiek onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zowel in het geval van een administratieve tekortkoming ten aanzien van de re-integratieverplichtingen als in het geval van een inhoudelijke tekortkoming legt het Uwv een loonsanctie op van maximaal één jaar. De werkgever heeft het echter zelf in de hand hoe lang de loonsanctie feitelijk zal duren. Zodra hij zijn tekortkomingen ten aanzien van zijn in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA genoemde verplichtingen of zijn re-integratie-inspanningen heeft hersteld, kan hij dit (onderbouwd) melden aan het Uwv. Het Uwv moet vervolgens binnen drie weken na ontvangst van de melding een besluit nemen, waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming inderdaad is hersteld. Is dat het geval, dan eindigt de loondoorbetalingsverplichting zes weken na dat besluit, maar niet later dan na 52 weken. Indien het Uwv het besluit te laat heeft genomen, eindigt de loondoorbetalingsverplichting zoveel eerder als het besluit te laat is genomen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2006, waarop eiseres zich heeft beroepen, is ten aanzien van het nieuwe systeem niet relevant. De rechtbank volgt eiseres derhalve niet in haar stelling dat bij een administratieve tekortkoming een loonsanctie van 52 weken disproportioneel is. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat verweerder haar bezwaar gegrond had moeten verklaren, nu eiseres in de bezwaarfase het plan en het re-integratieverslag heeft gecompleteerd. Gelet op het in artikel 25 van de Wet WIA neergelegde systeem, moet eiseres dit melden aan het Uwv, waarna een nieuw primair besluit moet volgen of de administratieve tekortkomingen zijn hersteld. Tegen dat besluit, evenals tegen het uitblijven van een dergelijk besluit, staan rechtsmiddelen open.
9. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de te late indiening van het complete re-integratieverslag verschoonbaar is, omdat het bedrijf van eiseres gesloten was toen de brief van verweerder van 14 juli 2006 binnenkwam en eiseres derhalve niet tijdig kon reageren. Eiseres was al gewaarschuwd bij brief van 26 mei 2006 dat de werknemer mogelijk een WIA-uitkering zou aanvragen en dat eiseres als werkgever daarvoor bepaalde formulieren aan de werknemer diende te geven. Met verweerder is de rechtbank bovendien van oordeel dat het voor rekening en risico van eiseres komt wanneer zij door een bedrijfssluiting geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van bepaalde brieven. Het had op de weg van eiseres gelegen zodanige maatregelen te treffen dat zij tijdig op de hoogte was van binnengekomen post en, zo nodig, daarop actie kon ondernemen.
10. Verweerder heeft in zijn brief van 14 juli 2006 eiseres een termijn van één week gegeven om de ontbrekende stukken toe te sturen. De rechtbank acht deze termijn niet te kort. Ook in het “Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen”, het door het Uwv vastgestelde beleid terzake is bepaald dat de werkgever in staat wordt gesteld binnen één week aan te vullen. Weliswaar is dit beleid op een na het primaire besluit gelegen datum vastgesteld, maar ook in de memorie van toelichting bij de Aanpassingen verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is aangegeven dat het Uwv de werkgever in staat stelt de ontbrekende gegeven alsnog binnen één week aan te vullen (TK 2005-2006, 30 318, nr. 6, p. 20). Eiseres was bovendien al op de hoogte gesteld van het feit dat van haar, in verband met de mogelijke WIA-aanvraag door de werknemer, bepaalde formulieren zouden kunnen worden verlangd.
11. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond is.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten van de ander of te bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.
13. Met het oog op de behandeling van het bestreden besluit in zaak AWB 07/2265 voegt de rechtbank hier het volgende aan toe.
14. In het bestreden besluit in zaak AWB 07/964 is de volgende passage opgenomen;
“Wellicht ten overvloede kan nog het volgende worden opgemerkt. In bezwaar heeft u als werkgever er voor gezorgd dat het RIV wel als compleet aangemerkt kan worden. In hoeverre dit verkorting van de periode van 52 weken tot gevolg heeft dient door onze afdeling Arbeidsgeschiktheid (AG) nog beoordeeld en beslist te worden, voor zover dit inmiddels niet reeds heeft plaatsgevonden.”
De rechtbank zal in het midden laten of dit het primaire besluit is als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA. Uit deze passage blijkt in ieder geval dat verweerder op enig moment van mening was dat eiseres een volledig re-integratieverslag had ingediend. Gelet op de fax van 8 november 2006 van de gemachtigde van eiseres, waarin deze refereert aan een telefoongesprek met een medewerker van verweerder op die dag, en op de handgeschreven aantekening op die fax, neemt de rechtbank aan dat het re-integratieverslag in ieder geval op 8 november 2006 compleet was. Het komt de rechtbank ook voor dat in ieder geval de fax van 8 november 2006, waarin de gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat de benodigde informatie bij het Uwv aanwezig is en zulks al enige tijd, als een melding in de zin van artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA kan worden beschouwd. Gelet op artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA, met name de tweede zin betekent dit dat de loondoorbetalingsverplichting in zaak AWB 07/964 uiterlijk half januari 2007 is geëindigd en in ieder geval is geëindigd vóór 15 februari 2007, de datum van het primaire besluit in zaak AWB 07/2265. Immers, verweerder behoort binnen drie weken na de ontvangst van de melding van de werkgever dat hij alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan, een besluit te nemen waarin hij vaststelt of de tekortkoming inderdaad is hersteld. De loonsanctie eindigt dan zes weken later. Ingevolge artikel 25, veertiende lid, tweede zin, van de Wet WIA mag het feit dat verweerder het besluit te laat heeft genomen, niet van invloed zijn op het tijdstip van de beëindiging van de loonsanctie.
Zaak AWB 07/2265
15. In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werknemer heeft verlengd met 52 weken wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen.
16. Zoals hierboven is aangegeven, gaat de rechtbank er vanuit dat de loondoorbetalingsverplichting in zaak AWB 07/964 is geëindigd vóór 15 februari 2007, de datum waarop verweerder de loondoorbetalingsverplichting opnieuw heeft verlengd. Derhalve is hier sprake van een situatie waarin verweerder de loondoorbetalingsverplichting met ingang van 5 oktober 2006 met maximaal 52 weken heeft verlengd, er vervolgens een periode is geweest waarin geen loondoorbetalingsverplichting gold en waarin ten slotte verweerder de loondoorbetalingsverplichting nogmaals met ingang van 5 oktober 2006 met maximaal 52 weken heeft verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in strijd met het wettelijke systeem.
17. Op grond van artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA dient verweerder, in een geval waarin geen sprake is van vrijwillige loondoorbetaling door de werkgever na afloop van de wachttijd van 104 weken, uiterlijk zes weken vóór de afloop van de wachttijd van 104 weken een primair besluit waarin de loondoorbetalingsverplichting wordt verlengd wegens het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen, af te geven. De rechtbank begrijpt dat dit in een geval als het onderhavige op problemen stuit. Immers, juist wanneer geen volledig re-integratieverslag door de werkgever is ingediend, kan verweerder niet bezien of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Om dat te kunnen beoordelen zal verweerder eerst dienen te beschikken over een compleet re-integratieverslag. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in een geval als het onderhavige de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting wegens onvoldoende re-integratieinspanningen dient te geschieden voordat de loondoorbetalingsverplichting wegens het niet tijdig indienen van een volledig re-integratieverslag is beëindigd. Steun voor de opvatting vindt de rechtbank ook in het feit dat in artikel 25, negende lid en volgende, van de Wet WIA steeds wordt gesproken van ‘het tijdvak’(enkelvoud) wat suggereert dat de gewone wachttijd van 104 weken en de periode van maximaal 52 weken gedurende welke een loondoorbetalingsverplichting aan de orde is, één aaneengesloten tijdvak moet zijn.
18. De rechtbank wijst ook op de onwenselijke situatie die voor de werknemer zou ontstaan als een situatie als hier aan de orde zou worden aanvaard. Op grond van artikel 25, vijftiende lid, van de Wet WIA immers dient verweerder vóór het einde van de eerste loondoorbetalingsverplichting een besluit te hebben genomen omtrent het recht van de werknemer op een WIA-uitkering. Het zou uiterst ongewenst zijn als een werknemer al een WIA-uitkering zou genieten en verweerder vervolgens zou kunnen besluiten dat toch nog een loondoorbetalingsverplichting voor zijn werkgever zou gelden. Wanneer eenmaal een eind aan een loondoorbetalingsverplichting is gekomen, moeten de werkgever èn de werknemer de zekerheid te hebben dat dit ook een definitief einde van die verplichting is.
19. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet opnieuw aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting had mogen opleggen, nadat aan een eerdere loondoorbetalingsverplichting een einde was gekomen. Het beroep is dan ook gegrond. Omdat uit de overwegingen van de rechtbank geen andere conclusie kan volgen dan dat het primaire besluit ten onrechte is genomen, zal de rechtbank, op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het besluit van 15 februari 2007 herroepen.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep in zaak AWB 07/2265. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
21. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiseres het door haar gestorte griffierecht in zaak AWB 07/2265 ten bedrage van € 285,00 dient te worden vergoed.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep in zaak AWB 07/964 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaak AWB 07/2265 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 mei 2007;
- herroept het primaire besluit van 15 februari 2007;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 24 mei 2007;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 285,00 in zaak AWB 07/2265;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in zaak AWB 07/2265 vastgesteld op € 966,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van mr. M. Brouwers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: