RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 augustus 2008
Pluimveeverlaadbedrijf Den Ouden B.V.,
te Oirschot,
eiseres,
gemachtigde mr. F.J.E. Verlinden,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. M. Verdonk en mr. J.J. Scholtens, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Amsterdam.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij geen premierestitutie verleent voor de 34 werknemers van wie eiseres heeft aangegeven dat zij niet in het bezit bleken te zijn van een juist (geldig) identiteitsdocument. Ten aanzien van de werknemer [werknemer] zal verweerder wel een premiecorrectie doorvoeren. Tevens heeft verweerder meegedeeld geen wettelijke rente te zullen betalen, omdat geen sprake is geweest van een onrechtmatig handelen door verweerder.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 april 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 juni 2007 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet voldeed aan de in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht opgesomde eisen.
Het hiertegen door eiseres ingediende verzet is door de rechtbank bij uitspraak van 8 oktober 2007 gegrond verklaard.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 juli 2008, waar eiseres is verschenen bij bestuurder [bestuurder] en haar gemachtigde en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de door eiseres verzochte premierestitutie voor 34 werknemers heeft geweigerd. Voorts is aan de orde de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de premierestitutie die met betrekking tot [wernemer] is verleend.
2. Bij brief van 23 november 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om terugbetaling van de premies werknemersverzekeringen voor 34 werknemers en [wernemer] over de periode 2001 tot en met 2005, vermeerderd met verschuldigde wettelijke interest berekend over de periode van datum ontvangst van de premies tot datum terugbetaling. Deze 34 personen zijn volgens eiseres namelijk vreemdelingen die niet rechtmatig verblijf houden in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. De premies zijn daarom onverschuldigd betaald. Uit een boekenonderzoek van de belastingdienst is gebleken dat de identiteitsdocumenten van deze 34 personen vals dan wel vervalst zijn.
3. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het volgende standpunt.
De belastingdienst heeft bij een controle bij eiseres kopieën van valse identiteitsbewijzen in de loonadministratie aangetroffen. Voor personen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, zijn geen SV-premies verschuldigd. Het verzoek van eiseres om premierestitutie is afgewezen, omdat geen verklaringen van de Arbeidsinspectie aanwezig zijn. Er is niet aangetoond dat de personen waarvoor eiseres premierestitutie wenst, niet rechtsgeldig in Nederland verblijf houden. Het komt regelmatig voor dat personen op vervalste identiteitsbewijzen of op identiteitsbewijzen van anderen werkzaam zijn. Uit de constatering dat iemand een vals of vervalst paspoort heeft gebruikt, vloeit geenszins voort dat deze persoon niet rechtsgeldig in Nederland verblijf houdt. Met betrekking tot [wernemer] heeft verweerder wel besloten tot restitutie. Dit heeft binnen de toegestane tijd plaats gevonden. Verweerder is derhalve niet in verzuim geweest met voldoening van een geldsom en dus bestaat er geen recht op wettelijke rente.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens eiseres heeft de afdracht van premies werknemersverzekeringen voor de aangegeven vreemdelingen onverschuldigd plaatsgevonden, omdat deze personen niet als werknemer kunnen worden beschouwd in de zin van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet. Bij een controle van de boeken van eiseres werden van 34 personen valse of vervalste identiteitsbewijzen aangetroffen. Omdat het vervalsingen betreft die naar de mening van eiseres voor haar niet herkenbaar waren, is eiseres er te goeder trouw van uit gegaan dat deze personen ook rechtmatig in Nederland mochten verblijven en dat zij voor deze personen niet diende te beschikken over tewerkstellingsvergunningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Om deze reden heeft eiseres steeds periodiek premies aan verweerder betaald, nadat eiseres deze personen ook bij verweerder op de voorgeschreven wijze heeft aangemeld. Door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (onder meer de uitspraak van 1 september 2005, LJN AU2400, www. rechtspraak.nl) wordt een werkgever die te goeder trouw mocht afgaan op de hem verstrekte identiteitsbewijzen in een onmogelijke bewijspositie gemanoeuvreerd, omdat geen enkele overheidsinstelling of -dienst bereid is de voor eiseres relevante gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de opgelegde bewijslast. Eiseres heeft en krijgt geen inzage in het Vreemdelingen Administratiesysteem en/of de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
Verweerder heeft bovendien niet gehandeld in overeenstemming met zijn beleid, waardoor eiseres er te goeder trouw vanuit mocht gaan dat zij werknemers in dienst had die rechtmatig in Nederland mochten verblijven en werken. Op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meent eiseres dat zij aanspraak heeft op wettelijke interest vanaf het moment dat er door haar verschuldigde premies zijn betaald, omdat verweerder zijn verplichtingen jegens eiseres niet is nagekomen en daardoor jegens eiseres in verzuim is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB ligt het primair op de weg van de werkgever om zich te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van de werknemers. Verweerder mag er in beginsel van uit gaan dat een werkgever slechts voor (verzekerde) werknemers loonopgave doet en premies afdraagt. Indien de werkgever zich, zoals eiseres, enkele jaren later op het standpunt stelt dat sprake was van illegale werknemers, mag van de werkgever worden verwacht dat hij sluitend bewijs levert van de juistheid van die stelling (zie de hierboven aangehaalde uitspraak van de CRvB van 1 september 2005). Dit bewijs acht de rechtbank niet geleverd met het enkele feit dat de identiteitsbewijzen als vals of vervalst zijn aangemerkt en dat de betreffende werknemers na het bezoek van de belastingdienst spoorloos zijn verdwenen. Eiseres kan in ieder geval met verklaringen van de arbeidsinspectie aantonen dat de betreffende werknemers niet rechtmatig in Nederland verbleven. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat zij dan het risico loopt een bestuurlijke boete te krijgen. Het is echter aan eiseres dat risico af te wegen tegen het voordeel van premierestitutie.
Eiseres heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat verweerder gemakkelijk kan nagaan of sprake is geweest van een situatie waarin personen met vervalste identiteitsbewijzen hebben gewerkt, omdat zij een uitkering ontvingen en wilden behouden. Deze door eiseres bepleite omkering van de bewijslast wijst de rechtbank echter af. Zeker nu de betreffende werknemers verdwenen zijn, betwijfelt de rechtbank ten zeerste of dit onderzoek zo eenvoudig is, nog daargelaten dat het ook om uitkeringen kan gaan die niet door verweerder worden verstrekt maar bijvoorbeeld door een gemeente.
7. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder niet heeft gehandeld conform zijn eigen beleid, dat tot 1 april 2001 was neergelegd in het Besluit toets verzekeringsplicht vreemdelingen en nadien in het Besluit beleid toetsing verblijfstitel. Volgens dit beleid moet bij een melding sociale verzekeringen van een vreemdeling door verweerder worden getoetst of betrokkene (nog) rechtmatig in Nederland verblijft. Voor zover de persoon niet bekend is in de eigen administratie, zal de GBA worden geraadpleegd. Voor zover de GBA geen uitsluitsel geeft, zal contact worden opgenomen met de werkgever. In geen van de onderhavige 34 gevallen heeft verweerder met eiseres contact opgenomen. Nu achteraf blijkt dat een groot aantal werknemers van eiseres niet rechtmatig in Nederland verbleef, is verweerder, door dit niet te melden aan de werkgever, naar eiseres toe ernstig in gebreke gebleven. Ter zitting heeft eiseres erop gewezen dat in het geval van [wernemer] uit de boetebeschikking van de arbeidsinspectie blijkt, dat uit de GBA kon worden opgemaakt dat deze vreemdeling onrechtmatig in Nederland verbleef. Ook in dat geval heeft verweerder echter geen contact met eiseres opgenomen.
Door verweerder is ter zitting ook niet ontkend dat niet in alle gevallen contact wordt opgenomen met de werkgever, terwijl dit volgens het beleid wel zou moeten. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat het heel wel mogelijk is dat op grond van de GBA de conclusie kan worden getrokken dat de betrokkene rechtmatig in Nederland verblijft, omdat hij Nederlandse identiteitspapieren heeft of identiteitspapieren van een EU-land, terwijl later blijkt dat het om valse of vervalste papieren gaat. In dergelijke gevallen behoeft verweerder volgens het hier aan de orde zijnde beleid geen nader onderzoek bij de werkgever in te stellen.
8. In zijn uitspraak van 1 september 2005 heeft de CRvB overwogen dat de toetsing die verweerder op grond van zijn beleid moet uitvoeren bij aanmelding van een dienstverband, niet afdoet aan de bewijslast die op de werkgever ligt als hij na enkele jaren een verzoek tot premierestitutie doet. Het argument voor de Raad was, dat als het Uwv deze verblijfsstatus van de vreemdeling zou hebben getoetst door raadpleging van het GBA, dit niet tot uitsluitsel zou hebben geleid, nu niet waarschijnlijk was dat de betreffende werknemers in de GBA zouden zijn opgenomen; in dat geval zou het Uwv zich tot de werkgever hebben gewend, op wie dan de bewijslast zou hebben gerust dat de betrokken werknemers niet verzekerd waren. De rechtbank begrijpt deze redenering aldus dat hoe dan ook (ten tijde van de melding sociale verzekeringen of achteraf, bij het verzoek om premierestitutie) de bewijslast voor het rechtmatig verblijf van werknemers op de werkgever rust. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat deze argumentatie onjuist is. Zij heeft gesteld dat, als verweerder zich tot haar zou hebben gewend omdat de GBA geen uitsluitsel bood over de verblijfsrechtelijke status van de werknemers, zij de betrokken werknemers zou hebben ontslagen. Aldus zou zij een moeilijke bewijspositie (waarmee zij nu wel wordt geconfronteerd) toen reeds hebben kunnen vermijden.
9. De rechtbank begrijpt de redenering van eiseres, maar is niettemin van oordeel dat de mogelijkheid dat verweerder niet conform zijn beleid heeft gehandeld, niet betekent dat thans de bewijslast van het rechtmatig verblijf van de 34 werknemers niet op eiseres rust. De rechtbank ziet de toetsing door het Uwv bij de melding sociale verzekeringen en het eventuele onderzoek bij de werkgever dat daarop volgt, als een hulpmiddel voor de werkgever bij diens verplichting om zich te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van zijn werknemers. Die verplichting blijft echter rusten op de werkgever. Daar komt bij dat ook in het geheel niet vaststaat dat het Uwv niet conform zijn beleid heeft gehandeld. Het is heel wel mogelijk dat de betreffende werknemers wel in de GBA waren opgenomen, waardoor er voor het Uwv geen reden was om een nader onderzoek in te stellen bij eiseres. Ook dan blijft het primair op de weg van de werkgever liggen om zich te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van zijn werknemers. Uit de boetebeschikking van de arbeidsinspectie inzake [wernemer] leidt de rechtbank af dat eiseres bijvoorbeeld de betreffende identiteitsdocumenten had kunnen laten verifiëren bij de Koninklijke Marechaussee.
10. Wat betreft het verzoek wettelijke rente te vergoeden over de premierestitutie die met betrekking tot [wernemer] is verleend, onderschrijft de rechtbank hetgeen verweerder daarover in zijn besluit op bezwaar heeft aangegeven. Blijkens artikel 6:119 van het BW moet sprake zijn geweest van vertraging in de voldoening van een geldsom, wil schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente verschuldigd zijn. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan deze voorwaarde niet is voldaan.
11. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of het Uwv op te dragen het griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over de premierestitutie voor de 34 werknemers, zoals door eiseres is verzocht.
12. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.