ECLI:NL:RBSHE:2008:BD5221

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4168
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag als uitzendkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als uitzendkracht werkzaam was, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een WW-uitkering aangevraagd na ontslag per 17 juli 2007, maar het Uwv weigerde deze uitkering op de grond dat hij verwijtbaar werkloos was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluitvorming van het Uwv niet zorgvuldig was voorbereid en niet berustte op een deugdelijke motivering, zoals vereist in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich had gebaseerd op een telefoongesprek met de werkgever, zonder voldoende bewijs van de concrete gedragingen die tot het ontslag hadden geleid. Er was geen schriftelijke waarschuwing of documentatie over het ontslag aanwezig, en de rechtbank kon niet vaststellen hoe vaak en wanneer de eiser te laat was gekomen of niet was verschenen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 644,00, en moest het griffierecht van € 39,00 worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat haar oordeel niet betekende dat de eiser automatisch recht had op een WW-uitkering, maar dat het Uwv een gedegen onderzoek moest uitvoeren naar de feiten en omstandigheden rondom het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/4168
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2008
in het geding tussen
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.A.M.J. de Wit,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.E.G. de Jong, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 18 juli 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen, omdat hij verwijtbaar werkloos wordt geacht.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 november 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiser met ingang van 18 juli 2007 in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering, omdat hij verwijtbaar werkloos wordt geacht.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was vanaf 28 december 2006 als uitzendkracht, op basis van een uitzendovereenkomst met Randstad Callflex te Eindhoven (hierna: de werkgever), werkzaam bij de [inlener] te [plaats] (hierna: de inlener). Op 17 juli 2007 heeft de inlener aangegeven niet langer van de diensten van eiser gebruik te willen maken. Daarmee is de uitzendovereenkomst met de werkgever van rechtswege geëindigd.
Vervolgens heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Op 8 augustus 2007 heeft verweerder naar aanleiding van deze aanvraag telefonisch contact opgenomen met de werkgever. De betreffende medewerker van verweerder heeft van dat telefoongesprek notities gemaakt en deze vastgelegd in een formulier “beslissing” van 8 augustus 2007. Op het formulier is onder andere het volgende opgenomen:
“Feiten
Wger zegt: verz is ontslagen ivm meerdere keren te laat komen. Hij is daarvoor gewaarschuwd. Op 16 juli moest hij komen werken, kwam hij niet, na rappel wger is hij toch gekomen, maar wel veel te laat. Hij heeft hiervoor een officiële waarschuwing gehad. Op 17 juli 2007 moest hij komen werken, maar hij is toen totaal niet gekomen, vanwege autopech. Hij is toen op 17 juli ontslagen bij de inlener , zowel vanwege het meerdere keren te laat komen en vanwege werkweigering.
Verzekerde zegt: ik vind dat ze me wel eerst(zoals gebruikelijk) moeten waarschuwen.”
3. Verweerder heeft aan zijn besluit het standpunt ten grondslag gelegd dat volgens de werkgever eiser op 17 juli 2007 met onmiddellijke ingang per 17 juli 2007 bij de inlener werd ontslagen vanwege diverse keren te laat komen en werkweigering. De dag ervoor had eiser een officiële waarschuwing voor te laat komen gehad. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser is ontslagen wegens een hem verwijtbare dringende reden.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich louter heeft gebaseerd op een telefoonnotitie van 8 augustus 2007 van verweerder met de werkgever. Er wordt in die notitie vermeld dat eiser veelvuldig te laat zou zijn gekomen, maar er wordt niet vermeld wanneer dat zou zijn en wanneer eiser gewaarschuwd zou zijn. Uit niets blijkt dat de inhoud van de notitie juist is. Uit het dossier blijkt niets van een schriftelijke waarschuwing van de werkgever aan eiser, noch van een brief van de inlener aan Randstad over het niet langer gebruik willen maken van de diensten van eiser en de reden daarvan.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende werkaanbod bij de [inlener] de werkelijke achterliggende reden zou zijn voor het ontslag, dat eiser al als vijfde medewerker van Randstad bij de [inlener] treft.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Artikel 24 van de WW luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. De werknemer voorkomt dat hij:
a. verwijtbaar werkloos wordt; (...)
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt; (...)
7. Artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW), luidt - voor zover van belang - als volgt.
1. Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
(...)
j. wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt;
k. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
(...)
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn besluitvorming louter heeft gebaseerd op het telefoongesprek tussen een medewerker van verweerder en de werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet voldoende duidelijk welke concrete gedragingen en/of gebeurtenissen tot het ontslag hebben geleid. Zo is niet komen vast te staan hoe vaak en wanneer eiser te laat gekomen is, wanneer eiser in het geheel niet is verschenen, noch door wie - de werkgever of de inlener - of wanneer eiser officieel is gewaarschuwd. Van een schriftelijke vastlegging van een waarschuwing is de rechtbank in ieder geval niet gebleken.
De rechtbank maakt uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting op dat eiser herhaaldelijk te laat en soms in het geheel niet op het werk is gekomen, maar het is niet duidelijk hoe de gang van zaken voorafgaand aan het ontslag en op de dag van het ontslag precies is geweest.
Naar de rechtbank heeft begrepen, heeft op de dag van ontslag een gesprek plaatsgevonden, waarbij de werkgever, de inlener en eiser aanwezig zijn geweest en waarbij de gedragingen van eiser en de redenen en gevolgen daarvan zijn besproken. Een verslag van die bespreking ontbreekt evenwel in het dossier, zodat de inhoud van het gesprek niet is komen vast te staan. Evenmin bevat het dossier informatie over de vraag of en in hoeverre de gedragingen van eiser voor de inlener reden zijn geweest niet meer van de diensten van eiser gebruik te maken. Kennelijk laat verweerder zich leiden door het standpunt van de werkgever en wordt van de juistheid van de telefonische informatie uitgegaan, terwijl schriftelijke stukken ontbreken en de telefoonnotitie ter zake weinig concrete gebeurtenissen bevat die een dringende reden voor ontslag opleveren. Daarbij komt dat eiser de inhoud van een en ander heeft betwist.
Verweerder heeft in het geheel geen onderzoek gedaan bij de [inlener], als inlener, noch naar de relevante feiten en omstandigheden, noch naar de juistheid van de stellingen van eiser.
9. Naar het van de rechtbank kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het is immers niet zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering zoals is vereist in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat haar oordeel niet betekent dat eiser per 18 juli 2007 in aanmerking wordt gebracht voor een WW-uitkering. Verweerder dient op basis van een gedegen nader onderzoek te bezien of er voldoende feiten of gedragingen aan te voeren zijn die - de omstandigheden in aanmerking genomen - voor de werkgever een dringende reden voor ontslag zoals bedoeld in artikel 7:678 van het BW zouden kunnen opleveren. Zonder op de uitkomst van het nader onderzoek vooruit te lopen, wijst de rechtbank er op dat eiser weinig consistent in zijn verklaringen is geweest en ter zitting heeft verklaard ongeveer 20 keer te laat te zijn gekomen.
11. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
12. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te worden vergoed.
13. De rechtbank zal verweerder, anders dan eiser heeft verzocht, niet veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten, nu deze uitsluitend vergoed worden voor zover het primair besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Met de gegrondverklaring van het beroep is immers nog geen uitspraak gedaan over het primaire besluit. Slechts indien de heroverweging, waartoe artikel 7:11 van de Awb verplicht, leidt tot een herroeping van het primaire besluit wegens een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is, dient toepassing gegeven te worden aan artikel 7:15, tweede lid van de Awb. De heroverweging van het primaire besluit biedt verweerder de gelegenheid daarover te beslissen.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. ing. C.G.J.M. Peeters als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. J.H.L.M. Snijders als leden van de meervoudige kamer in tegenwoordigheid van mr. M. Brouwers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: