RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2008
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. drs. G. Heuts,
het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant,
te [gemeente],
verweerder,
gemachtigde mr. M.J. Kragten.
Procesverloop
Bij brief van 4 april 2007 heeft eiser zich tot verweerder gewend met het verzoek om alsnog een besluit te nemen op zijn verzoek om toepassing van artikel 7:18:1 CAR/UWO per 27 mei 2003. Dit verzoek strekt tot het ongedaan maken van de korting van 20% op eisers bezoldiging per genoemde datum. Eiser heeft aangegeven dat hij dit verzoek reeds tijdens een eerdere beroepsprocedure heeft gedaan en bovendien expliciet heeft herhaald in de brief van 8 juli 2005. Bij brief van 4 april 2007 heeft eiser dan ook bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder een besluit te nemen op zijn verzoek om toepassing van artikel 7:18:1 CAR/UWO. Subsidiair heeft eiser verweerder verzocht een zelfstandig besluit te nemen inzake vergoeding van de door hem geleden materiële schade als gevolg van de onterechte korting van 20% op de bezoldiging gedurende 24 maanden.
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 13 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Eisers bezwaarschrift is vervolgens op verzoek van eiser door verweerder bij brief van 2 augustus 2007 onder toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank doorgezonden waar het is aangemerkt als rechtstreeks beroep.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 november 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend teneinde partijen schriftelijk nadere vragen te stellen.
Bij brief van 29 januari 2008 heeft de gemachtigde van eiser de vragen van de rechtbank beantwoord. Bij brief van 14 februari 2008 heeft de gemachtigde van verweerder de hiervoor bedoelde vragen beantwoord.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor het achterwege laten van de behandeling van het beroep ter zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 april 2008 gesloten.
Overwegingen
1. Partijen zijn het erover eens dat de omvang van het geschil zich beperkt tot de periode van 27 mei 2003 tot 1 mei 2005. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2007, te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder LJN BA1618, waarin de Raad heeft vastgesteld dat partijen het eens waren over de bezoldigingskorting van maart 2003 en dat eiser derhalve geen procesbelang (meer) had. De Raad heeft in voornoemde uitspraak uitdrukkelijk ten aanzien van de latere ontwikkelingen, zoals in het bijzonder de gedeeltelijke werkhervatting in mei 2003, overwogen dat de zogenaamde ex-nunc toetsing niet zover gaat dat in het besluit op bezwaar de bezoldigingsaanspraken van een belanghebbende naar een andere situatie op een andere datum moeten worden beoordeeld dan in het primaire besluit.
2. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder terecht en op goede gronden met toepassing van artikel 7:18:1 van de CAR/UWO het verzoek van eiser om zijn bezoldiging in de periode van 27 mei 2003 tot 1 mei 2005 aan te vullen tot 100% heeft afgewezen.
3. Bij de beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4. Eiser is in september 2001 wegens ziekte ongeschikt geworden tot het verrichten van zijn arbeid als [functie 1]. Eiser was voor zijn uitval gedurende 36 uur per week werkzaam tegen een bezoldiging van ongeveer € 2.450,- bruto per maand. Sinds 18 september 2002 heeft eiser recht op een uitkering krachtens de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse van 35 tot 45%. Deze uitkering wordt aan verweerder uitbetaald. Nadat verweerder eisers bezoldiging gedurende 18 maanden volledig had doorbetaald, heeft verweerder eind maart 2003 besloten de bezoldiging terug te brengen tot 80%. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft uiteindelijk geleid tot bovengenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Vervolgens is eiser met ingang van 27 mei 2003 gedurende 20 uur per week andere werkzaamheden gaan verrichten bij de afdeling [afdeling] van de gemeente [gemeente].
5. Per 1 oktober 2003 is eiser op grond van een detacheringsovereenkomst als chauffeur bij transportbedrijf [bedrijf] gaan werken aanvankelijk voor ongeveer 20 uur per week en later gedurende 24 uur per week. Verweerder bracht bij het transportbedrijf een detacheringsvergoeding in rekening van aanvankelijk € 1228,- en later € 1475,- per maand.
6. Per 1 mei 2005 is eisers aanstelling bij verweerder met aanpassing van de bezoldiging omgezet in een aanstelling in algemene dienst onder vermelding van het feit dat eiser als chauffeur is gedetacheerd.
7. Verweerder is van mening dat eiser in de periode van 27 mei 2003 tot 1 oktober 2003 bij de gemeente [gemeente] om niet werkte, zodat volgens verweerder geen sprake kan zijn van inkomsten als bedoeld in artikel 7:18:1 van de CAR/UWO. Vanaf 1 oktober 2003 heeft eiser werkzaamheden verricht bij [bedrijf] Transport. De werkzaamheden die eiser aldaar heeft verricht, vallen volgens verweerder niet binnen het toepassingsbereik van artikel 7:18:1 van de CAR/UWO. In de eerste plaats heeft eiser de werkzaamheden op basis van detachering en dus binnen eisers dienstverband bij verweerder verricht. Er was derhalve geen sprake van het verrichten van arbeid voor derden. Eiser heeft voorts ook geen inkomsten verkregen uit de door hem verrichte arbeid bij [bedrijf] Transport. De detacheringsvergoeding die verweerder heeft ontvangen, kan niet worden beschouwd als inkomsten uit arbeid voor derden, zoals bedoeld in artikel 7:18:1 van de CAR/UWO. Op basis van het voorgaande is verweerder dan ook tot een gehele afwijzing van eisers verzoek gekomen.
8. Eiser is -kort samengevat- van mening dat uitsluitend omdat verweerder er drie jaar over heeft gedaan om eiser formeel te herplaatsen in passende gangbare arbeid, eiser wordt ‘gestraft’ met een korting op zijn bezoldiging met 20% gedurende (bijna) 24 maanden. Dit klemt volgens eiser, temeer omdat verweerder niet alleen de detacheringsvergoeding van het transportbedrijf [bedrijf] ontvangt, maar ook de aan de werkgever uitbetaalde WAO-uitkering van eiser. Eiser is van mening dat als gekeken wordt naar de bedoeling die CAO-partijen hebben gehad bij de totstandkoming van de CAR/UWO, deze bedoeling geen andere kan zijn dan dat de arbeidsongeschikte, maar toch tegen loonwaarde re-integrerende c.q. werkende ambtenaar met zijn volledige bezoldiging moet worden beloond. Ten aanzien van de werkzaamheden die eiser bij de gemeente [gemeente] heeft verricht, voert eiser aan dat hij niet beter weet dan dat hij bij binnen [afdeling] een formele formatieplaats (gedeeltelijk) heeft vervuld. Eiser heeft zich altijd laten vertellen dat de gemeente [gemeente] dit verrekende met verweerder. Eiser voert ten slotte aan dat hij als gevolg van de handelwijze van verweerder een bedrag ter hoogte van € 12.355,- bruto plus rente aan inkomsten is misgelopen.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd om eisers bezoldiging gedurende de periode van 27 mei 2003 tot 1 mei 2005 aan te vullen, gaat de rechtbank uit van de hierna vermelde regelgeving, zoals deze ten tijde in geding van toepassing was.
10. Artikel 7:18:1, eerste lid, van de CAR/UWO luidde ten tijde van de datum in geding als volgt: Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het college uitgebracht advies van de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden:
a. zolang de ambtenaar krachtens artikel 7:3 aanspraak kan maken op zijn volle bezoldiging, de inkomsten uit deze arbeid hierop geheel in mindering gebracht;
b. zolang de ambtenaar krachtens artikel 7:3 aanspraak kan maken op 80% van zijn bezoldiging, bedoelde inkomsten hierop in mindering gebracht, voor zover deze 20% van zijn bezoldiging te boven gaan.
11. Artikel 7:3, eerste lid, van de CAR/UWO luidde ten tijde van de datum in geding als volgt:
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende 18 maanden recht op doorbetaling van de volle bezoldiging en vervolgens tot het einde van zijn dienstverband 80% van zijn bezoldiging.
12. Artikel 7:3, derde lid, van de CAR/UWO luidde ten tijde van de datum in geding als volgt:
De ambtenaar heeft na afloop van de termijn van 18 maanden recht op volledige bezoldiging:
a. bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst;
b. indien en voor zolang de ambtenaar voor ten minste 45% zijn betrekking vervult.
13. De rechtbank stelt allereerst voorop dat eiser uitsluitend een beroep doet op toepassing van artikel 7:18:1 van de CAR/UWO. Dit artikel regelt evenwel niet in welke gevallen na de termijn van 18 maanden recht bestaat op volledige bezoldiging, doch het regelt in welke gevallen inkomsten uit arbeid op de bezoldiging in mindering worden gebracht. Praktisch gezien kan toepassing van dit artikel er wel toe leiden dat eiser feitelijk de volledige bezoldiging ontvangt, maar er vloeit uit dit artikel geen plicht voort voor verweerder om de volledige bezoldiging te betalen. Ondanks het feit dat artikel 7:18:1 CAR/UWO zoals gezegd geen plicht tot doorbetaling van de volledige bezoldiging voor verweerder met zich kan brengen, kan eisers verzoek wel zo worden uitgelegd dat hij bedoelt aan te geven dat gelet op de inkomsten die hij met zijn werkzaamheden voor de gemeente [gemeente] en [bedrijf] Transport heeft gegeneerd, dit ertoe dient te leiden dat hij alsnog zijn volledige bezoldiging ontvangt.
14. Hoewel de rechtbank waardering heeft voor eisers inspanningen om bij de arbeidsmarkt betrokken te blijven, kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn in beroep ingenomen standpunt. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat verweerder door middel van detachering zijn werknemer (lees: eiser) tegen vergoeding ter beschikking heeft gesteld van de gemeente [gemeente] en [bedrijf] Transport. Als werkgever van eiser heeft verweerder een bestekvergoeding van de gemeente [gemeente] en een detacheringsvergoeding van [bedrijf] Transport ontvangen als tegenprestatie voor de overeengekomen door eiser geleverde arbeid. Eiser heeft zelf voor de door hem verrichte werkzaamheden bij de gemeente [gemeente] en bij [bedrijf] Transport geen inkomsten uit deze arbeid gegenereerd. Eiser heeft in deze periode van verweerder loon ontvangen. Nu er voor eiser geen sprake is van inkomsten uit arbeid die hij verworven heeft bij de gemeente [gemeente] dan wel [bedrijf] Transport, welke inkomsten in mindering zouden dienen te worden gebracht op zijn bezoldiging, kan eiser aan artikel 7:18:1, eerste lid, van de CAR/UWO geen (indirect) recht op volledige bezoldiging ontlenen.
15. Gelet op het hiervoor overwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling, schadevergoeding of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
17. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. E.H.B.M. Potters en mr. Y.S. Klerk als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2008.