RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2008
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. T. Hoekstra,
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder,
gemachtigde mr. V.P.H. Sijben.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat deze een bruto bedrag van € 1.575,83 dient terug te betalen als gevolg van de eindafrekening afkoopsom.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft verweerder de afkoopsom herberekend. Als gevolg hiervan is het bedrag dat ingevorderd zal worden verlaagd naar € 783,85.
Verweerder heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar van eiser tegen het besluit van 23 mei 2006 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 oktober 2006 en heeft het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van
24 oktober 2006, bij besluit van 13 april 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam afgewezen.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens zijn
mr. Q.A.Witser-Elias en de heer G. de Groot namens verweerder verschenen.
Overwegingen
1. Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, is thans aan de orde de vraag of verweerder terecht en op goede gronden bij eiser het teveel betaalde bedrag aan afkoopsom ter hoogte van € 783,85 heeft teruggevorderd.
2. Met ingang van 1 januari 2006 is de bevoegdheid tot premieheffing en –inning van de sociale verzekeringen, op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, overgeheveld van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar de Belastingdienst. In de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2007 zijn 800 medewerkers (op fulltime basis berekend) gefaseerd met hun werk van het Uwv naar de Belastingdienst overgegaan. Op 4 februari 2005 hebben het Uwv, de Belastingdienst en de vakbonden een convenant betreffende de overgang van deze medewerkers van het Uwv naar de Belastingdienst (hierna: het convenant) vastgesteld. Op 8 september 2006 zijn het Uwv, de Belastingdienst en de vakbonden een aanvulling op het convenant overeengekomen.
Eiser is per 1 januari 2006 overgegaan van het Uwv naar de Belastingdienst. Eiser heeft op of rond 11 januari 2006 een eerste berekening afkoopsom ter hoogte van € 13.298,09 ontvangen. Deze berekening is op 23 januari 2006 aangepast met de tweede berekening afkoopsom ter hoogte van € 6.386,76. Dit bedrag is aan eiser uitbetaald. Verweerder heeft in de begeleidende brief bij de berekening afkoopsom van 23 januari 2006 eiser meegedeeld dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de sector Rijk nog niet was getekend zodat met de op 1 januari 2006 geldende salaristabellen is gerekend. Na ondertekening van de cao zal de afkoopsom opnieuw worden berekend. Deze herberekening kan bestaan uit een nabetaling of een terugvordering. Eiser is met deze brief verzocht om daar rekening mee te houden. De cao sector Rijk is vastgesteld voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Op 8 maart 2006 is de cao Uwv met een looptijd van 1 januari 2006 tot en met 30 april 2007 ondertekend. Op 23 mei 2006 is een eindafrekening afkoopsom voor eiser vastgesteld ter hoogte van € 4.810,93 waarbij rekening is gehouden met het per 1 januari 2006 verhoogde salaris bij de Belastingdienst. Bij de herberekening eindafrekening afkoopsom van 24 oktober 2006 heeft verweerder de foutieve berekening loonheffing gecorrigeerd en eiser een bedrag aan afkoopsom ter hoogte van € 5.602,91 toegekend.
3. In deel 1 ‘algemene uitgangspunten’ van het convenant staat onder punt 3 vermeld dat de Belastingdienst garandeert dat alle Uwv-medewerkers die overgaan, een functie krijgen aangeboden die zoveel mogelijk aansluit bij hun huidige functie, werkervaring, opleiding en capaciteiten. Na overgang naar de Belastingdienst zijn op de voormalige medewerkers van het Uwv de rechtspositionele regels (zoals opgenomen in het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst) onverkort van toepassing. Op een aantal aspecten is sprake van – voor Uwv-medewerkers – nadelige verschillen. In deel 2 van het convenant staat onder het kopje arbeidsvoorwaarden:
“De eventuele negatieve effecten van inschaling in de salarissfeer waar medewerkers mee geconfronteerd worden, zoals dat geldt op de datum van overgang worden vergolden met een afkoopsom. Voor degenen die op het moment van overgang binnen hun salarisschaal bij de Belastingdienst nog één of meer periodieke verhogingen tegemoet kunnen zien bedraagt de afkoop het gebruteerde nettoverschil voor de duur van 2,5 jaar.”
4. Blijkens de aanvulling op het convenant van 8 september 2006 is met betrekking tot Uwv-medewerkers waarbij sprake is geweest van een 25-jarig of een 40-jarig ambtsjubileum en die nog geen gratificatie voor dit jubileum hebben ontvangen, besloten dat zij de gratificatie met terugwerkende kracht van de Belastingdienst ontvangen. Voorts is opgenomen dat het 12,5-jarig jubileum niet met terugwerkende kracht wordt uitgekeerd, omdat het Uwv geen 12,5-jarig jubileum kent. Met betrekking tot de tegemoetkoming premie ziektekostenverzekering is in deze aanvulling besloten dat geen extra compensatie aan Uwv-medewerkers zal worden verleend.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het convenant expliciet is vastgelegd dat medewerkers een afkoopsom zullen ontvangen ter compensatie van de negatieve effecten in de salarissfeer bij de overgang van het Uwv naar de Belastingdienst. Deze afkoopsom moet voor eiser worden berekend aan de hand van de salarissen van het Uwv en de Belastingdienst op 1 januari 2006, daar eiser per die datum is overgegaan naar de Belastingdienst. Bij de afkoopsomberekening dient van de op 1 januari 2006 daadwerkelijk geldende cao’s te worden uitgegaan, ook al zijn die later tot stand gekomen. Eiser was bij brief van 18 januari 2006 reeds meegedeeld dat bij de berekening de cao-onderhandelingen nog niet waren afgerond, waardoor na de vaststelling van de cao pas een eindafrekening zou kunnen worden verstrekt. Bij de berekening van de afkoopsom zijn het convenant en de aanvulling daarop bepalend. Dit geldt voor het gehanteerde bijzondere belastingtarief van 42%, het niet meenemen van een 12,5 jarige jubileumgratificatie en de berekening van de nominale eindejaarsuitkering van € 90,91 per maand. Voor de eindejaarsuitkering is daarnaast de cao van belang. Volgens verweerder is niet onzorgvuldig danwel in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel gehandeld door over te gaan tot terugvordering van het teveel betaalde bedrag aan afkoopsom.
6. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit en heeft in beroep primair aangevoerd dat een verplichting tot terugbetaling van een gedeelte van de afkoopsom in strijd is met de rechtszekerheid, omdat verweerder door de herzieningen/herberekeningen een erg onduidelijke situatie in het leven heeft geroepen.
Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de berekening van de afkoopsom onjuist is. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat verweerder bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van de salarissen van de Belastingdienst zoals die met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 zijn vastgesteld. Op 1 januari 2006, zijnde de peildatum van het convenant, waren de cao-onderhandelingen nog niet afgerond, zodat verweerder voor een vergelijking van de arbeidsvoorwaarden had moeten uitgaan van de arbeidsvoorwaarden voor Belastingdienstmedewerkers zonder de cao-consequenties (waaronder de verhoging van de salarissen) daarin mee te nemen.
Daarnaast is eiser van mening dat in de berekening van 23 mei 2006 voor de bijzondere beloningen vakantietoeslag en eindejaarsuitkering ten onrechte hetzelfde belastingtarief is gehanteerd. Toen hij werkzaam was bij het Uwv, werd een tarief van 42 % gehanteerd, terwijl dat tarief 52% is sinds hij voor de Belastingdienst werkt.
Voorts is eiser van mening dat verweerder bij de berekening wel rekening heeft gehouden met de structureel hogere eindejaarsuitkering voor Belastingdienstmedewerkers en ten onrechte niet met de compensatie die Uwv-medewerkers ontvangen in 2006 en 2007 voor de weggevallen bijdrage in de ziektekostenpremie. De eindejaarsuitkering voor Belastingdienstmedewerkers is echter eveneens bedoeld als een compensatie voor de weggevallen bijdrage in de ziektekostenpremie. Op die wijze heeft verweerder gemeten met twee maten.
Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar van eiser tegen de pensioengrondslag afgewezen met als argument dat de pensioengrondslag per 1 januari 2006 door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) niet wordt gewijzigd en dat de afkoopsom daardoor dus niet wordt beïnvloed. De afkoopsom betreft echter de gehele periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2008 en in die periode is de pensioengrondslag wel degelijk hoger. Het nettoloon bij de Belastingdienst wordt daardoor lager en het verschil tussen het Uwv-loon en het Belastingdienstloon groter. Naar schatting wordt de afkoopsom ongeveer € 500,00 bruto hoger indien op juiste wijze rekening was gehouden met de hogere pensioenpremie.
Ter zitting heeft eiser voorts uitdrukkelijk aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van de afkoopsom rekening had dienen te houden met zijn 12,5-jarig ambtsjubileum. Daarbij heeft hij zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel aangezien een voormalig Uwv-collega na aanstelling bij de Belastingdienst wel een gratificatie voor haar 12,5-jarig ambtsjubileum heeft ontvangen. Tevens heeft eiser aangegeven dat hij van mening is dat bij de berekening een bedrag van € 83,33 aan eindejaarsuitkering per maand meegenomen dient te worden in plaats van het door verweerder gehanteerde bedrag van € 90,91.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De primaire grief van eiser dat een verplichting tot terugbetaling van een gedeelte van de afkoopsom in strijd is met de rechtszekerheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Volgens vaste jurisprudentie kan een bestuursorgaan een fout herstellen, tenzij het daarbij in strijd komt met regels van geschreven of ongeschreven recht (zie onder meer CRvB 27 augustus 1998, www.rechtspraak.nl LJN: ZB7803). Verweerder heeft van zijn bevoegdheid tot herstel van de gemaakte fout van 11 januari 2006 gebruik gemaakt en binnen twee weken een nieuwe berekening gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat eiser op basis van de eerste berekening van de afkoopsom financiële verplichtingen is aangegaan en dat hij door de herstelbeslissing van 23 januari 2006 in financiële moeilijkheden is gekomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het eiser op grond van de aan hem verstrekte informatie in de brief van 23 januari 2006 met betrekking tot de berekening van de afkoopsom redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hem mogelijk te veel werd uitbetaald en dat hij rekening diende te houden met een eventuele terugvordering. Nu voorts bij besluit van 23 mei 2006, derhalve binnen vier maanden nadat de onverschuldigde betaling naar aanleiding van het besluit van 23 januari 2006 was gedaan, tot terugvordering is overgegaan, kan niet gezegd worden dat verweerder met het oog op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en met het oog op de in acht te nemen zorgvuldigheid niet tot het correctiebesluit had kunnen komen. Dat verweerder vervolgens bij besluit van 24 oktober 2006 de eerdere fout in de berekening van 23 mei 2006 heeft hersteld, levert evenmin strijd met het rechtszekerheidsbeginsel op, te meer nu de laatste berekening van 24 oktober 2006 in het voordeel was van eiser.
9. Met betrekking tot eisers grief dat zijn afkoopsom niet juist is berekend, overweegt de rechtbank als volgt.
10. Beide partijen nemen bij de berekening van de afkoopsom de afspraken zoals die in het convenant van 4 februari 2005 zijn neergelegd en de aanvulling op dit convenant van 8 september 2006 als uitgangspunt. Nu eiser per 1 januari 2006 is overgegaan naar de Belastingdienst, is deze peildatum, gelet op de tekst van het convenant, bepalend voor de berekening van zijn afkoopsom. Voor het vaststellen van de afkoopsom dient wat betreft de effecten van inschaling in de salarissfeer een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds wat eiser per 1 januari 2006 zou verdienen indien hij nog bij het Uwv zou werken en anderzijds wat eiser op 1 januari 2006 bij de Belastingdienst verdiende.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat met de cao-wijzigingen die na
1 januari 2006 zijn doorgevoerd, geen rekening mag worden gehouden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voor de berekening van de afkoopsom dient te worden uitgegaan van de daadwerkelijk sinds 1 januari 2006 geldende rechtsposities, zoals die zijn vastgesteld in de cao’s van het Uwv en van het Rijk. Dat die rechtsposities met terugwerkende kracht zijn vastgesteld, doet hier niet aan af. Volgens de tekst van het convenant worden de eventuele negatieve effecten van inschaling in de salarissfeer zoals dat geldt op de datum van overgang vergolden met een afkoopsom. Nu de cao Rijk een terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 heeft, gelden op de datum derhalve andere salarissen bij de Belastingdienst dan aanvankelijk het geval was op 1 januari 2006. Uitgangspunt van de afkoopsom is dat na overgang naar de Belastingdienst de voor de voormalige medewerkers van het Uwv nadelige verschillen in hun rechtsposities worden gecompenseerd. Met dit uitgangspunt verdraagt zich niet de uitleg die eiser geeft aan het convenant. Eiser behoeft immers niet te worden gecompenseerd voor een salarisverschil dat er uiteindelijk niet is.
12. De grief dat bij de berekening van de afkoopsom ten onrechte geen rekening is gehouden met een extra compensatie vanwege een 12,5-jarig ambtsjubileum en de grief ten aanzien van de hoogte van de eindejaarsuitkering zijn laat, immers pas ter zitting aangevoerd. Desondanks zal de rechtbank deze grieven bespreken, nu deze ook al tijdens de bezwaarprocedure door eiser naar voren zijn gebracht en verweerder ter zitting in staat is gebleken inhoudelijk verweer te voeren.
13. Gelet op de van toepassing zijnde cao Rijk – de rechtbank wijst in het bijzonder op paragraaf 2.3 – bedroeg de nominale eindejaarsuitkering in januari 2006 € 90,91, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank met het juiste bedrag rekening heeft gehouden bij de berekening.
14. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de aanvulling op het convenant van 8 september 2006 terecht geen rekening heeft gehouden met een extra compensatie vanwege een 12,5-jarig ambtsjubileum. Dat volgens eiser bij een vrouwelijke collega wel rekening is gehouden met haar 12,5 jarig ambtsjubileum maakt dit niet anders. De rechtbank acht de tekst van de aanvulling op het convenant doorslaggevend.
15. Ook wat betreft eisers grief dat ten onrechte de eenmalige uitkeringen door het Uwv ten bedrage van € 400,00 en € 100,00 niet zijn meegenomen, wijst de rechtbank op de tekst van de aanvulling op het convenant. Daarin is uitdrukkelijk opgenomen dat geen extra compensatie zal worden geboden voor bedoelde uitkeringen. Ook op dit punt acht de rechtbank de tekst van de aanvulling op het convenant doorslaggevend.
16. Ook met betrekking tot de pensioengrondslag is naar het oordeel van de rechtbank bepalend de feitelijke situatie zoals die per 1 januari 2006 gold. De stelling van eiser dat bij de berekening van de afkoopsom rekening moet worden gehouden met de pensioengrondslag gedurende de gehele periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2008, is niet in overeenstemming met de tekst van het convenant. Verweerder heeft, gelet op die tekst, terecht bij de berekening van de afkoopsom geen rekening gehouden met een in de jaren na 1 januari 2006 ontstane stijging of daling van de inhouding van pensioenpremies als gevolg van een hoger door het ABP vastgesteld jaarinkomen.
17. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder is uitgegaan van het juiste tarief bijzondere belastingen. Met het gegeven dat door de uitbetaling van de afkoopsom in 2006 het tarief bijzondere beloningen voor eiser in 2006 wijzigt, behoeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te houden, omdat de berekening van de afkoopsom enkel is gebaseerd op het salaris per peildatum 1 januari 2006. Verweerder heeft zowel bij de berekening van het salaris bij de Belastingdienst als bij de berekening van het salaris bij het Uwv een loonheffingspercentage van 42 % gehanteerd, hoewel ten aanzien van eisers salaris in 2006 een loonheffing van 52 % geldt, als gevolg van het feit dat eiser in dat jaar een afkoopsom ontvangt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht bij de berekening van de twee salarissen hetzelfde loonheffingspercentage hanteert, omdat anders een oneigenlijk element in de vergelijking van de salarissen wordt meegenomen. Zou immers ten aanzien van het salaris bij het Uwv een loonheffingspercentage van 42 % gelden en ten aanzien van het salaris bij de Belastingdienst 52 %, dan zou bij de berekening van de afkoopsom de afkoopsom zelf een rol spelen. Met verweerder acht de rechtbank dit onjuist.
18. Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de afkoopsom overeenkomstig het convenant en de aanvulling daarop heeft berekend. Nu door verweerder een hoger en derhalve onverschuldigd bedrag aan afkoopsom is uitbetaald, kon verweerder overgaan tot terugvordering van dit teveel betaalde bedrag. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
20. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008.