ECLI:NL:RBSHE:2008:BC6570

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2648
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van mobiliteitstoeslag aan ambtenaar bij de Belastingdienst na overplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 februari 2008 uitspraak gedaan over de toekenning van een mobiliteitstoeslag aan eiser, een ambtenaar bij de Belastingdienst. Eiser had verzocht om een mobiliteitstoeslag na zijn overplaatsing van kantoor Venlo naar kantoor Helmond, maar zijn verzoek was door de Staatssecretaris van Financiën afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat er geen sprake zou zijn van een 'dienstbelang', aangezien het kantoor Helmond niet specifiek om eiser had verzocht en de overplaatsing het gevolg was van een driehoeksruil tussen ambtenaren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om een mobiliteitstoeslag niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een dienstbelang voor de Belastingdienst, omdat de overstap van eiser naar Helmond de mogelijkheid bood voor een collega om naar kantoor Heerlen te verplaatsen. Dit betekende dat de belangen van de organisatie gediend waren, ondanks dat Helmond niet specifiek om eiser had verzocht.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat eiser had betaald. De uitspraak benadrukt het belang van een bredere interpretatie van het begrip 'dienstbelang' in het kader van mobiliteitstoeslagen voor ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2648
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2008
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder,
gemachtigde R.H. Laurs.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een mobiliteitstoeslag afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 juli 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2008, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek van eiser om een mobiliteitstoeslag af te wijzen.
2. Bij beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende relevante feiten en/of omstandigheden.
Eiser is sinds 1982 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk tewerkgesteld in kantoor Venlo. Met ingang van 1 november 2006 is eiser, op grond van artikel 57, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), benoemd tot groepsfunctionaris F bij de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Helmond. Daarvoor was hij werkzaam als groepsfunctionaris F bij de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo. In november/december 2006 heeft eiser verzocht om toekenning van een mobiliteitstoeslag in verband met zijn benoeming.
3. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op toekenning van de mobiliteitstoeslag op grond van artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1994 (BBRA). Eiser heeft geen andere functie gekregen. De benoeming van eiser bij kantoor Helmond is een gevolg van een door eiser genomen initiatief in een driehoeksruil. Voor het kantoor Helmond was het om het even met wie geruild zou worden. Om die reden kan niet gesteld worden dat het belang van de dienst er in was gelegen eiser juist die openvallende functie op te dragen. Voorts is verweerder van mening dat het feit dat sprake is geweest van een geografische mobiliteit,
wat volgens het beleid van verweerder ook een reden voor een mobiliteitstoeslag kan zijn indien geen sprake is van een andere functie, niet af doet aan het feit dat geen sprake is geweest van een dienstbelang door eiser juist die functie op te dragen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van opgewekt vertrouwen door de gepubliceerde tekst op P.Plaza, omdat op P.Plaza duidelijk vermeld staat dat bij publicaties niet gekozen is voor juridisch waterdichte formuleringen en dat om die reden aan de informatie op P.Plaza geen rechten kunnen worden ontleend. Elke situatie zal namelijk op zijn merites dienen te worden beoordeeld. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 mei 2005, waarin volgens hem sprake was van een soortgelijke situatie.
Tot slot is verweerder van mening dat in de door eiser aangehaalde zaak van een collega geen sprake is van een gelijk geval, omdat bij de benoeming van die collega een nadrukkelijk dienstbelang bestond om die collega te rekruteren. Dit dienstbelang ontbreekt bij eiser.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een dienstbelang. Aan de oorspronkelijke ruil tussen twee collega’s van kantoren Helmond en Heerlen wilde kantoor Helmond niet meewerken omdat het een ervaren F-functionaris veldtoets inruilde voor een onervaren E-functionaris. Omdat eiser wel aan de gestelde kwalificaties voldeed, heeft hij gevraagd of een driehoeksruil misschien een optie was waarbij het kantoor Helmond een ervaren F-functionaris terug zou krijgen. Er is sprake van een causaal verband tussen de verplaatsing van eiser en het dienstbelang van kantoor Heerlen. Het dienstbelang moet volgens eiser niet te eng worden uitgelegd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het initiatief voor de verplaatsingen door de Belastingdienst is genomen en daarin verschilt zijn zaak met de door verweerder aangehaalde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin sprake is geweest van een initiatief door betrokkenen zelf.
In tegenstelling tot verweerder is eiser van mening dat wel sprake is van een gelijk geval met zijn collega Van Laer. Eiser is van mening dat hij, net als zijn collega, naast zijn standplaatswijziging ook andere werkzaamheden is gaan verrichten en dat hij ook beschikt over specifieke kwaliteiten die het kantoor Helmond verlangde van de nieuwe medewerker. Zijn situatie wijkt nauwelijks af van die van zijn collega. Eiser betwist voorts de stelling van verweerder dat iedere F-functionaris van welk proces of middel dan ook had voldaan. Naar zijn mening moest het een ervaren F-functionaris zijn die in de veldtoets kon worden ingezet. Tot slot maakt eiser nog melding van twee andere collega’s die wel een mobiliteitstoeslag ontvingen toen zij op een ander kantoor gingen werken. Het betreft de heer Drossaers die werkzaam was bij het kantoor Tilburg als controlemedewerker en op kantoor Eindhoven medewerker klachtenbehandeling is geworden en de heer Keijsers, die werkzaam was bij P&O en benoemd is tot klachtenbehandelaar op kantoor Eindhoven.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 22c van het BBRA heeft de ambtenaar aan wie, anders dan krachtens een loopbaanregeling als bedoeld in artikel 13 van het ARAR of in bepalingen van dezelfde strekking in een soortgelijke regeling, op grond van artikel 57, eerste lid of tweede lid, onder b, van het ARAR een andere functie wordt opgedragen, waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie, recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris, tenzij zijn salaris met ingang van de datum waarop die andere functie wordt opgedragen om die reden wordt verhoogd.
7. Verweerder heeft voor belastingambtenaren een eigen beleid ontwikkeld dat is opgenomen in hoofdstuk 4, onderdeel 1.9.2., van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB).
Onder punt 1 is onder meer opgenomen:
“De toekenning van een mobiliteitstoeslag ziet op situaties waarin de overstap naar een andere functie niet alleen past binnen de persoonlijke ontwikkeling van de ambtenaar, maar waarbij tevens geldt dat het functioneren van de organisatie door die overstap gebaat is. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan. Dit betekent dat in de volgende situaties in beginsel recht op een mobiliteitstoeslag bestaat:
a. de overstap naar een andere functie op aanvraag van de betrokken ambtenaar (artikel 57, eerste lid, van het ARAR)
b. …”
Onder punt 3 is opgenomen:
“Voor het verkrijgen van een mobiliteitstoeslag gelden de volgende eisen:
- het moet gaan om één van de twee situaties die hiervoor onder punt 1, onder a en b, zijn omschreven;
- er moet sprake zijn van een andere functie en/of van geografische mobiliteit;
- er moet geen sprake zijn van een salarisverhoging als gevolg van de functiewisseling, ingaande op de datum van die functiewisseling.”
Onder punt 4 is onder meer opgenomen:
“Bij een andere functie dient sprake te zijn van een significant ander samenstel van opgedragen werkzaamheden. Er wordt geen mobiliteitstoeslag toegekend als een ander samenstel van werkzaamheden wordt opgedragen binnen de eigen functie.”
Onder punt 5 is onder meer opgenomen:
“Bij een verplaatsing naar een andere eenheid met behoud van de oorspronkelijke functie (groepsfunctie of individueel gewaardeerde functie) wordt niet voldaan aan de voor de toekenning van een mobiliteitstoeslag geldende voorwaarde dat er sprake moet zijn van het opdragen van een andere functie. Desondanks bestaat aanleiding ook in zo’n geval een mobiliteitstoeslag toe te kennen op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft.”
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat aan eiser bij de overgang van kantoor Venlo naar Helmond geen andere functie is opgedragen. Net als in Venlo is eiser in Helmond groepsfunctionaris F. Er is geen sprake van een salarisverhoging als gevolg van de functiewisseling. Wel is sprake van geografische mobiliteit. Partijen zijn verdeeld omtrent de vraag of aan eiser een mobiliteitstoeslag toekomt.
9.
10. Gelet op de laatste zin van de hiervoor aangehaalde tekst onder punt 5 zou kunnen worden geconstateerd dat verweerder in zijn algemeenheid geografische mobiliteit nadrukkelijk wenst te stimuleren. Verweerder heeft evenwel nadrukkelijk ontkend dat de bedoelde zin aldus moet worden gelezen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven - zoals hij al eerder bij deze rechtbank en bij de rechtbank ’s-Gravenhage, Breda en Arnhem heeft betoogd - dat het moet gaan om gevallen waarin medewerkers op een bepaalde locatie nodig zijn en medewerkers op een andere locatie een duwtje in de rug nodig hebben om over te stappen. Bij eiser zou dit volgens verweerder echter niet het geval zijn geweest daar hijzelf, op voorspraak van een collega, het initiatief tot verplaatsing had genomen. Er is hier sprake van beleid dat begunstigend is ten opzichte van de regelgeving op grond van artikel 22c van het BBRA. De rechtbank heeft geen aanleiding dit beleid onredelijk te achten.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat bij de overplaatsing van eiser van kantoor Venlo naar Helmond geen sprake is geweest van een dienstbelang voor verweerder. Immers, doordat eiser bereid was om naar kantoor Helmond te gaan, kon zijn collega [collega], werkzaam bij het kantoor Helmond, overstappen naar kantoor Heerlen. Buiten kijf staat dat met deze overstap het dienstbelang was gediend. Omdat deze overstap mogelijk is gemaakt door eisers overstap is ook met deze laatste overstap het dienstbelang gediend. Dat Helmond niet specifiek om eiser heeft verzocht, is niet van (doorslaggevend) belang. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat als dienstbelang moet worden beschouwd het dienstbelang van het kantoor waar de ambtenaar wordt geplaatst. Heerlen had een dienstbelang bij de overplaatsing van [collega], maar Helmond had geen dienstbelang bij de overplaatsing van eiser. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn beperkende uitleg van het dienstbelang. Het beleid van verweerder spreekt slechts van een dienstbelang en een redelijke uitleg van die term houdt in ‘het belang van de Belastingdienst’ en niet van een individueel kantoor. Gelet hierop is sprake geweest van een dienstbelang voor verweerder bij verplaatsing van eiser naar Helmond, zodat niet kan worden gesteld, zoals verweerder heeft gedaan, dat uitsluitend sprake was van een persoonlijk belang bij eiser.
12. Reeds op grond van het vorenoverwogene kan het besluit geen stand houden en komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige gronden. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu verweerder, gelet op de hieraan voorafgaande overwegingen, bij een nieuwe beslissing op bezwaar geen ander besluit zal kunnen nemen dan het herroepen van het primaire besluit en het alsnog eenmalig toekennen van een mobiliteitstoeslag aan eiser ter grootte van 50% van zijn salaris, ziet de rechtbank tevens aanleiding om, met toepassing van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid, verweerders besluit van 22 februari 2007 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet is gebleken.
De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te worden vergoed.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat eiser een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris toekomt;
- herroept het primaire besluit van 22 februari 2007;
- gelast de Staat der Nederlanden aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en
mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2008.