ECLI:NL:RBSHE:2008:BC4911

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1786
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van verkorte wachttijd

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen ICS Nederland B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd. De eiseres, ICS Nederland B.V., had een verzoek ingediend voor een uitkering voor haar werkneemster, die sinds 3 januari 2005 in dienst was en op 7 november 2005 was uitgevallen. Het Uwv had het verzoek op 28 november 2006 afgewezen, omdat de werkneemster niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, met name de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), besproken. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, zoals vereist voor de toekenning van een verkorte wachttijd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er geen blijvende volledige arbeidsongeschiktheid was, en de bezwaarverzekeringsarts had aanvullende informatie van een longarts ingewonnen, waaruit bleek dat er enige kans op herstel bestond.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek door het Uwv terecht was, omdat de werkneemster niet voldeed aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid van verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster niet uitgesloten kon worden, wat essentieel was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en liet de beslissing van het Uwv in stand, zonder dat er aanleiding was om proceskosten te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de voorwaarden die gesteld worden aan de toekenning van WIA-uitkeringen, vooral in gevallen waar een verkorte wachttijd wordt aangevraagd.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1786
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2008
inzake
ICS Nederland B.V.,
te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde K. Steenhorst,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde V.A.R. Kali, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft verweerder het verzoek van mevrouw [werkneemster], werkneemster van eiseres (hierna: de werkneemster), voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een verkorte wachttijd, afgewezen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 2 mei 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de werkneemster in de gelegenheid gesteld op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft eiseres laten weten geen gebruik te zullen maken van deze gelegenheid. Wel heeft zij toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 januari 2008, waar eiseres en verweerder zich hebben doen vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het verzoek van de werkneemster voor een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd, heeft afgewezen.
2. De werkneemster is sinds 3 januari 2005 bij eiseres in dienst. Zij is op 7 november 2005 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakmedewerkster. Op 7 september 2006 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd op basis van een verkorte wachttijd.
3. Verweerder heeft aangevoerd dat slechts sprake zal kunnen zijn van een verkorte wachttijd indien er recht bestaat op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). De werkneemster voldoet op dit moment niet aan de betreffende voorwaarden; van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is geen sprake.
4. Eiseres is van mening dat de werkneemster volledig beperkt is. De werkneemster is beperkt in haar doen en laten en is de afgelopen maanden zeer gebonden aan huis. Zij heeft voorts een revalidatietherapie gevolgd. Ten onrechte is bovendien de werkneemster niet gezien door verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Krachtens artikel 23, zesde lid, eerste volzin, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag van de verzekerde, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 66 in acht is genomen.
7. Artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA luidt als volgt:
“Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.”
8. In artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
9. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 23 november 2006 geconcludeerd dat geen situatie van blijvend volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid bestaat. Hij heeft weliswaar gesteld dat volledig herstel zeker niet te verwachten is, maar dat verbetering van de mogelijkheden van de werkneemster niet is uitgesloten.
De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie bij longarts drs. R. Mostert opgevraagd. Deze heeft in zijn brief van 5 april 2007 laten weten dat in het algemeen na een revalidatieve interventie geen verbetering van de longfunctionele parameters wordt gevonden. Het inspanningsvermogen zal daarmee uiteindelijk altijd beperkt blijven, zij het op een minder ernstig niveau ná revalidatie. Vooral een verbetering op spierniveau, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht, wordt meestal beschouwd als oorzaak voor de toename van de inspanningstolerantie ná revalidatie. Volledig herstel van de ervaren beperkingen na een revalidatieve interventie is daarom vrijwel uit te sluiten, aldus Mostert.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 16 april 2007 op basis hiervan geconcludeerd dat door revalidatie enig herstel van de inspanningstolerantie zal optreden, waardoor de functionele mogelijkheden zullen verbeteren, hoewel deze altijd wel beperkt ten opzichte van normaal zullen blijven. Enig herstel is dus niet uit te sluiten, waardoor de werkneemster niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een IVA-uitkering met verkorte wachttijd, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
10. De rechtbank wijst er allereerst op dat artikel 26, zesde lid, eerste volzin, van de Wet WIA geen verwijzing bevat naar artikel 4, derde lid, van de Wet WIA, waarin is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Uit het samenstel van de artikel 23, zesde lid, eerste volzin en artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet WIA leidt de rechtbank af dat een verkorte wachttijd slechts kan worden toegekend als een verbetering van de belastbaarheid van betrokkene is uitgesloten. In dit verband wijst de rechtbank ook op de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA, waarin is gesteld dat personen die een geringe kans op herstel hebben, wel na twee jaar in aanmerking kunnen komen voor een IVA-uitkering, maar niet in aanmerking kunnen komen voor een flexibele keuring (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nr. 3, para. 7.3). Onder flexibele keuring wordt in dit verband verstaan de mogelijkheid van de vaststelling van een verkorte wachttijd.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat zo een situatie ten tijde van de beoordeling van de aanvraag voor een verkorte wachttijd niet aan de orde was. Zij hecht voor dit oordeel doorslaggevende betekenis aan de informatie van longarts Mostert. Uit deze informatie blijkt dat revalidatie daadwerkelijk kan leiden tot een toename van de functionele mogelijkheden van de werkneemster en niet slechts tot een situatie waarin de betrokkene beter kan omgaan met haar klachten, zoals eiseres heeft gesteld. Het feit dat - zoals ter zitting is gebleken - de werkneemster inmiddels per 5 november 2007 een IVA-uitkering is toegekend, doet aan het voorgaande niet af. Een IVA-uitkering immers kan ook worden toegekend als sprake is van een situatie zoals is genoemd in artikel 4, derde lid, van de Wet WIA, terwijl een verzoek om een verkorte wachttijd slechts kan worden gehonoreerd als sprake is van de in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA genoemde situatie. Bovendien kan gedurende de wachttijd het inzicht met betrekking tot de mogelijkheid van verbetering van de belastbaarheid van betrokkene wijzigen. Met name als de betrokkene nog een behandeling moet ondergaan - zoals in de onderhavige zaak een revalidatie - is lang niet denkbeeldig dat vóór de behandeling de verwachting bestaat dat de functionele mogelijkheden nog zullen toenemen, maar dat ná de behandeling moet worden geconstateerd dat de functionele mogelijkheden niet zodanig zijn verbeterd dat van een volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is en dat thans een verbetering van de belastbaarheid moet worden uitgesloten.
11. Ter zitting is gebleken dat de beroepsgrond dat de werkneemster ten onrechte niet is gezien door verweerder, zo moet worden begrepen dat de werkneemster ten onrechte niet is gezien door de bezwaarverzekeringsarts. Nu de verzekeringsarts de werkneemster wel heeft gezien en de bezwaarverzekeringsarts informatie van de longarts heeft opgevraagd en deze heeft meegewogen in zijn beoordeling, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding.
12. Het hierboven overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008.