4.5. Het gaat in dit geding mitsdien slechts om de toelaatbaarheid van de puntencategorie c. (ingezetenen die een sociale huurwoning of een goedkope koopwoning in de gemeente Uden vrijmaken) waaraan de gevoegde partijen [Voegenden 1 t/m 14] wèl voldoen en eisers [Eisers 1 t/m 19] niet, waardoor [Voegenden 1 t/m 14] een lotingsvoordeel verkrijgen. Daaromtrent wordt overwogen:
4.5.1. Vooropgesteld moet worden dat de onderwerpelijke kavels met de daarop te bouwen woningen (vgl. Doetinhcem/Rietbergen, r.o. 3.10) de in de Huisvestingswet bepaalde prijsgrenzen wel zeer ver overschrijden. Gelet op de bepalingen en strekking van de Huisvestingswet moet aangenomen worden dat naarmate woningen verder boven de in die wet bepaalde prijsgrenzen liggen, het recht op vrije vestiging sterker tot uitdrukking behoort te komen en inbreuken daarop slechts dan aanvaardbaar zijn, indien de doorstroming daadwerkelijk in relevante mate wordt bevorderd. Naarmate de prijzen verder boven genoemde prijsgrenzen liggen behoort zulks overheden tot grotere terughoudendheid te nopen om voorwaarden te stellen die in de praktijk en in concreto het recht op vrije vestiging aanmerkelijk beperken en moeten die voorwaarden meer en zeer effectief zijn om doorstroming te bevorderen. Anders gezegd: bedoelde beperking moet proportioneel zijn ten opzichte van het daadwerkelijk te verwachten doorstromingseffect.
4.5.2. Twijfel kan reeds rijzen of het door de Gemeente beleden doorstromingsdoel hoofddoel van de regeling is, waar zij zelf al aan de meer op doorstroming gerichte categorie (puntencategorie c) slechts één punt toekent. Daar gaat het de Gemeente dus kennelijk minder om dan om de bindingseisen van de hoger gewaardeerde categorieën a en b met drie en twee punten. Maar deze twijfel kan in dit geding (gezien overweging 4.4 hiervóór) niet de doorslag geven.
4.5.3. Wel mag de effectiviteit van de overblijvende mogelijke doorstromingscategorie c. tegen deze achtergrond van twijfel bijzonderlijk kritisch beschouwd worden. Die categorie bestaat in feite uit twee subcategorieën: (c1) zij die een sociale huurwoning vrijmaken en (c2) zij die een koopwoning van minder dan € 240.000 vrijmaken.
4.5.4. Over subcategorie (c1) die een sociale huurwoning vrijmaakt, kan de rechter kort zijn: die bevordert evident de doorstroming, terwijl die subcategorie, zoals de Gemeente zelf al deed betogen, naar zijn aard klein is: weinig bewoners van een sociale huurwoning woning zullen financieel in staat geworden zijn om een woning van rond de € 500.000 te bekostigen. De invloed van deze kleine categorie op de kansen van anderen leidt niet tot een onaanvaardbare beperking van het recht op vrije vestiging. De Gemeente kan derhalve aan deze categorie voorrang geven bij de loting op de wijze zoals zij had beoogd.
4.5.5. Met betrekking tot subcategorie (c2) die een woning < € 240.000 vrijmaakt, vallen twee opmerkingen te maken:
i. De grens van € 240.000 ligt ruim 50% boven de prijsgrens voor koopwoningen in de Huisvestingswet van € 158.850. Dat levert een bevoordeling op aan gegadigden in een categorie die betrekkelijk ver boven de prijsgrens van de Huurprijzenwet vallen en een dienovereenkomstig grotere beperking van het recht op vrije vestiging.
ii. De regeling houdt geen enkele garantie in dat de eigenaren in deze subcategorie hun vrijkomende woning inderdaad zullen verkopen aan een doorstromer en niet aan een koper van buitenaf. Daardoor is de effectiviteit van deze inbreuk op het recht van vrije vestiging moeilijk in te schatten en twijfelachtig.
De afweging van de onder i. geconstateerde ruime inbreuk versus de onder ii. geconstateerde twijfelachtige effectiviteit leidt voorshands tot de conclusie dat de door deze eis veroorzaakte beperking van het recht op vrije vestiging disproportioneel groot is ten opzichte van de twijfelachtige effectiviteit ervan voor de doorstroming.
4.5.6. De slotsom is dat de regeling de facto wel bindingseisen stelt (men moet immers een woning in de Gemeente vrijmaken) en daarmee de vrije vestiging beperkt zonder de doorstroming op adequate wijze te verzekeren. In aanmerking nemende al hetgeen hiervoor in alinea’s 4.5.1 t/m 4.5.5 werd overwogen komt de rechter tot de slotsom dat voorshands moet worden aangenomen dat ook het hanteren van de puntencategorie c. in strijd is met het recht van de burger, bijzonderlijk eisers [Eisers 1 t/m 19], om zich vrij te vestigen. Hun rechten en belangen in dat verband worden op grond van een twijfelachtig doorstromingseffect en derhalve in strijd met het gelijkheidsbeginsel achtergesteld bij die van [Voegenden 1 t/m 14] en dat is onrechtmatig. Het gevorderde verbod om de loting in de door de Gemeente beoogde vorm doorgang te laten vinden, is op deze gronden toewijsbaar.