RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 05/4665
AWB 05/4666
Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2007
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. J.J.A.M. Prick
de raad van de gemeente Grave,
verweerder,
gemachtigde drs. A.D. Wessels.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 22 april 2003 heeft verweerder geweigerd aan eisers een vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
De hiertegen door eisers gemaakte bezwaren zijn bij besluiten van 16 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2004 (AWB 04/478) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten van 16 december 2003 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluiten van 10 mei 2005 heeft verweerder opnieuw besloten geen planschade toe te kennen.
Het hiertegen door eisers bij brief van 27 juni 2005 gemaakte bezwaar is door verweerder doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroep.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 9 november 2006. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij brief van 20 november 2006 is partijen medegedeeld dat de rechtbank aanleiding ziet om tot heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over te gaan.
Op 2 januari 2007 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) te ’s-Gravenhage als deskundige aangewezen voor het instellen van een onderzoek..
Op 17 april 2007 heeft de StAB twee deskundigenberichten uitgebracht. Bij brieven van 14 juni 2007 en 8 september 2007 hebben eisers hierop gereageerd.
De behandeling van de zaken is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer van 21 september 2007, waar zijn verschenen eiser sub 1 in persoon en de gemachtigde van eisers. Verweerder is zoals tevoren aangekondigd niet verschenen.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders besluiten van 10 mei 2005, waarbij de afwijzing van de verzoeken om planschadevergoeding is gehandhaafd, in rechte kunnen standhouden.
Feiten
2. Eisers zijn respectievelijk eigenaren van de woningen op de percelen [straat] 33 en 37 te [plaats]. Op 17 juni 2002 hebben zij verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van het mogelijk worden van een parkeerterrein achter hun woonpercelen. Verweerder heeft de verzoeken onder verwijzing naar adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (hierna: SAOZ) afgewezen, omdat het nieuwe bestemmingsplan “Het Arsenaal” voor eisers niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op grond van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
3. In haar uitspraak van 9 december 2004 heeft deze rechtbank onder meer overwogen dat niet gebleken was of door de SAOZ de algemene vrijstellingmogelijkheid die het nieuwe bestemmingsplan biedt ter zake van het oprichten van gebouwtjes met een inhoud van 50 m3 (artikel 13, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan “Het Arsenaal”) is meegenomen in de vergelijking tussen beide planologische regimes. Bij het onderzoek naar de mogelijk uit bedoelde vrijstellingsmogelijkheid voortvloeiende schade zal verweerder dienen te betrekken dat hiermee het oprichten van gebouwtjes direct grenzend aan de percelen van eisers mogelijk wordt gemaakt en dat eisers hebben aangegeven dat zij als gevolg van de bijzondere situering van hun woningen op een dijk een ruimer uitzicht genieten, dan normaal gesproken wellicht het geval zal zijn. Het vorenstaande heeft de rechtbank geleid tot het oordeel dat het destijds bestreden besluit van 16 december 2003 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en niet berustte op een deugdelijke motivering. Het beroep is vervolgens door de rechtbank gegrond verklaard en de bestreden besluiten zijn vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
4. Naar aanleiding van voormelde uitspraak heeft de SAOZ op 23 december 2004 verweerder op diens verzoek aanvullend geadviseerd. In het advies wordt aangegeven dat de mogelijke nadelen van de betreffende bouwmogelijkheid wel degelijk zijn meegewogen, doch dat dit niet expliciet in het advies is verwoord. De SAOZ stelt dat de nadelige uitwerking van de in de nieuwe planologische situatie toegestane gebouwtjes verhoudingsgewijs beperkt is, waarbij het wel zo is dat bij plaatsing daarvan op vrij korte afstand het zicht vanaf de naburige percelen op een potentieel nadelige manier kan worden beperkt. Dit nadeel dient te worden bezien tegen de nadelen van de voorheen reeds toegelaten bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het gaat daarbij om een 2,25 m hoge bebouwing die zich langs de gehele achterzijde kon uitstrekken. De achterliggende gronden konden worden opgehoogd waardoor het nadelige zichteffect verhoudingsgewijs nog groter kon zijn. De ligging van de woningen van eisers is niet zodanig dat men geen hinder van de oude bebouwing zou hebben ondervonden, doch wel van de nieuwe bouwmogelijkheden. Niet onbelangrijk is dat voorheen parkeren tot nagenoeg tegen de perceelsgrenzen was toegestaan, terwijl dit nu 11 m verder dient te gebeuren. Volgens de SAOZ hebben de in het nieuwe plan opgenomen ruimere bouwmogelijkheden voor openbare nutsgebouwtjes c.a. in het licht van de totale planwijziging in redelijkheid niet geleid tot een zodanige planologische verslechtering dat zich daardoor een op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare waardevermindering van de objecten van eisers heeft voorgedaan.
5. Bij brief van 27 september 2005 heeft de SAOZ op verzoek van verweerder gereageerd op de beroepen van eisers. De SAOZ heeft daarin gesteld dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat binnen de bestemmingen “Groenvoorziening” en “Parkeervoorziening” van het bestemmingsplan “Het Arsenaal” een ongelimiteerd aantal openbare nutsgebouwtjes, zoals bedoeld in artikel 13 van de voorschriften, zal worden opgericht.
6. Uit de deskundigenberichten van de StAB van 17 april 2007 blijkt dat als gevolg van de bebouwing die het nieuwe plan op de gronden met de bestemmingen “Achtertuin” en “Groenvoorziening” mogelijk maakt, voor eiser sub 1 een planologische verslechtering heeft plaatsgevonden. Voor eiser sub 2 geldt hetzelfde maar dan enkel in verband met de bestemming “Groenvoorziening”. Daar staat tegenover dat ingevolge het voorgaande plan de gronden die thans de bestemmingen “Groenvoorziening” en “Tuin en erf” hebben gekregen, gebruikt konden worden voor parkeerdoeleinden. Daarbij kon zelfs tot aan de grenzen van het perceel van eisers worden geparkeerd terwijl ingevolge het bestemmingsplan “Het Arsenaal” de afstand tussen de percelen van eisers en de gronden waarop kan worden geparkeerd thans minimaal 11 m bedraagt. Als gevolg daarvan zullen, zoals gesteld, eisers minder last hebben van een aantasting van het uitzicht, geluidhinder, hinder als gevolg van uitlaatgassen, en lichthinder veroorzaakt door in de woning schijnende koplampen van parkerende of wegrijdende auto’s, dan onder vigeur van het oude plan het geval zou zijn geweest. In zoverre is naar het oordeel van de StAB de planologische situatie voor eisers verbeterd.
7. De StAB acht het concluderend zeer wel verdedigbaar om aan te nemen dat de genoemde planologische verslechteringen in ieder geval gecompenseerd worden door de planologische verbeteringen zodat in het onderhavige geval voor eisers -het oude en het nieuwe plan in hun totaliteit beziend- geen sprake is van een planologische verslechtering. Hiervan uitgaande zal zich ook geen – op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare – waardevermindering van de objecten van eisers hebben voorgedaan.
Standpunten partijen
8. Verweerder heeft voor de onderbouwing van de bestreden besluiten verwezen naar de door de SAOZ uitgebrachte adviezen, gedateerd februari 2003 en het aanvullende advies van 23 december 2004. In het verweerschrift is verwezen naar het nader advies van de SAOZ van 27 september 2005.
9. Eisers hebben zich in beroep -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat door de lage ligging van hun tuinen de verschillen in bebouwingshoogten des te hinderlijker zijn en hun tuinen een buitengewoon nauw en ingesloten karakter zullen krijgen. Eisers zijn het niet eens met het standpunt dat de nadelen opwegen tegen het voordeel van het parkeren op 11 m afstand. Volgens eisers is de maximale invulling van de planologische mogelijkheden onder het oude regime niet afgewogen tegen de maximale invulling onder het nieuwe regime. In dit verband hebben eisers betoogd dat de realisatie van meerdere nutgebouwtjes niet is meegenomen en dat binnen de oude bestemming geen sprake was van intensieve parkeermogelijkheden, terwijl een eventueel 2,20 m hogere aanbouw c.q. bijgebouw voor de bezonning van de tuin van in elk geval eiser sub 1 wel grote gevolgen zal hebben.
Oordeel van de rechtbank
10. Tegen de uitspraak van deze rechtbank van 9 december 2004 is geen hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak is derhalve onherroepelijk geworden. Volgens vaste jurisprudentie heeft dit tot gevolg, dat voor zover in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient er derhalve vanuit te worden gegaan dat het onder het nieuwe bestemmingsplan toegestane gebruik van de gronden voor parkeerdoeleinden reeds feitelijk onder het oude bestemmingsplan mogelijk was en dat in die zin geen sprake is van een voor eisers planologisch nadeliger situatie.
11. Teneinde te bepalen of een belanghebbende ten gevolge van wijziging van het planologisch regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en daardoor schade lijdt dan wel zal lijden, dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologisch regime. Wat betreft de vergelijking tussen het oude en het nieuwe regime is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van beide regimes maximaal kon/kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Hetgeen eisers hebben betoogd met betrekking tot de feitelijke situatie onder het oude en het nieuwe regime is derhalve voor de hier aan de orde zijnde beoordeling niet relevant.
12. De SAOZ heeft in zijn advies van 13 december 2004 aangegeven dat onder het nieuwe bestemmingsplan bouwwerken van beperkte omvang direct aan de perceelsgrens mogelijk zijn, waardoor het zicht kan worden beperkt op een potentieel nadelige wijze, zij het dat tegenover dit nadeel een voordeel staat doordat de parkeermogelijkheden verder weg zijn komen liggen. In aanvulling hierop heeft de SAOZ op 27 september 2005 aangegeven dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat onder het nieuwe bestemmingsplan een ongelimiteerd aantal openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en dergelijke zal worden opgericht binnen de bestemmingen “Groenvoorziening” en “Parkeervoorziening”, en dat daarom geen sprake is van een nadeliger situatie voor eisers.
Dit is geen consistente redenering, nu hiermee zowel is gesteld dat sprake is van een nadeel door de nieuwe bebouwingsmogelijkheden dat wordt gecompenseerd door een voordeel, alsook dat er door de nieuwe bebouwingsmogelijkheden geen nadeel is ontstaan. De advisering is op dit punt derhalve niet concludent en verweerder had deze daarom niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Voor zover de SAOZ heeft beoogd met de aanvulling van 13 december 2005 aan te geven dat bij nader inzien in dit geval geen planologisch nadeliger situatie voor eisers is ontstaan trekt de SAOZ dan kennelijk de conclusie dat eisers geen nadelige gevolgen hebben te duchten als gevolg van de bouw van dergelijke gebouwtjes indien deze niet in grote getale voorkomen. Hiermee miskent de SAOZ dan echter dat ook de bouw van een of slechts enkele van deze bouwwerken een waardedrukkend effect kan hebben, indien dit in de directe omgeving van de percelen van eisers wordt opgericht en daardoor het uitzicht vanuit de woning vermindert. De kans dat dit gebeurt op een dergelijke voor eisers ongunstige locatie kan niet als verwaarloosbaar klein buiten aanmerking blijven. Ook aldus geredeneerd had verweerder deze adviezen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De bestreden besluiten komen dan ook, onder gegrondverklaring van de beroepen van eisers, voor vernietiging in aanmerking.
13. Gelet op de conclusies van de deskundigenberichten van de StAB ziet de rechtbank evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. Niet gebleken is immers dat aan deze deskundigenberichten qua inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebleken kleven dat deze de daarin vervatte conclusies niet kunnen dragen. Door de StAB is rekening gehouden met hetgeen door deze rechtbank in de uitspraak van 9 december 2004 ten aanzien van het parkeren is overwogen. Voorts is rekening gehouden met de omstandigheid dat onder het nieuwe regime nutsgebouwtjes direct grenzend aan hun percelen kunnen worden opgericht, waardoor het zicht van eisers op een nadelige manier wordt beperkt. Eisers hebben verder de – op zichzelf niet onbegrijpelijke – conclusie van de StAB, dat het planologisch voordeel dat is ontstaan doordat de afstand tussen de percelen van eisers en de gronden waarop geparkeerd kan worden onder het nieuwe regime minimaal 11 m bedraagt, dermate groot is dat de geconstateerde planologische verslechteringen in ieder geval gecompenseerd worden, niet bestreden door het overleggen van een advies van een deskundige.
Conclusie
14. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en niet berusten op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten geheel in stand blijven.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De kosten voor deze samenhangende zaken zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal
€ 986,60, zijnde € 20,60 voor reiskosten (tweemaal € 10,30) en € 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1,5 punt voor het verschijnen ter (nadere) zitting;
• 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijk zienswijze na verslag deskundigenonderzoek;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Grave aan eisers het door hen gestorte griffierecht van tweemaal € 138,00 wordt vergoed.
17. Beslist wordt dan ook als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 986,60;
- gelast de gemeente Grave aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van tweemaal € 138,00;
- wijst de gemeente Grave aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. M.T. van Vliet als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.