ECLI:NL:RBSHE:2007:BB7375

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2416
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kosten voor aanleg rioolaansluiting door gemeente en bevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek over de kosten voor de aanleg van een rioolaansluiting. Eiser had op 18 oktober 2004 verzocht om zijn vuilwaterafvoerleiding aan te sluiten op het rioleringsnet van de gemeente. De gemeente verleende op 23 mei 2006 een aansluitvergunning, maar eiser maakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarbij de kosten van de aanleg op € 957,40 werden vastgesteld. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die op 4 juli 2007 de zaak verwees naar de rechtbank omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaarde.

De rechtbank oordeelde dat de kosten die aan eiser in rekening waren gebracht, moesten worden gezien als een tegenprestatie voor de aanleg van de perceelsaansluiting op het gemeentelijke riool. Dit geschil vloeit voort uit een overeenkomst naar burgerlijk recht, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 1:3 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, en concludeerde dat, hoewel er publiekrechtelijke regels van toepassing zijn, het privaatrechtelijke karakter van de overeenkomst prevaleert. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en bepaalde dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2416
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2007
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek,
verweerder,
gemachtigden C.P.J.M Scheepers en M.L.M. van Heijnsbergen.
Procesverloop
Bij brief van 18 oktober 2004 heeft eiser verweerder verzocht om zijn vuilwaterafvoerleiding van zijn pand aan de [adres] te [woonplaats] aan te (mogen) sluiten op het rioleringnet van de gemeente Laarbeek.
Bij brief van 30 april 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt bij verweerder tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder aan eiser een aansluitvergunning verleend. Daarbij heeft verweerder aan eiser te kennen gegeven het bezwaar van eiser van 30 april 2006, gelet op artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beschouwen als mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Bij besluit op bezwaar van 22 augustus 2006 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarin is tevens vermeld dat kosten van de feitelijke aanleg € 957,40 bedragen.
Naar aanleiding van dit besluit heeft eiser op 2 oktober 2006 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Dit beroepschrift is op 9 oktober 2006 door de rechtbank ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS).
Bij uitspraak van 4 juli 2007 heeft de ABRS zich onbevoegd verklaard in eerste en enige aanleg van het beroep kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 september 2007, waar eiser - met bericht van ziekte - niet is verschenen. Verweerder is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Artikel 6 van de Verordening aansluitvoorwaarden riolering gemeente Laarbeek 2004 (hierna: de Verordening aansluitvoorwaarden) luidt - voor zover relevant - als volgt:
1. De rechthebbende aan wie ingevolge afdeling II een aansluitvergunning is verleend kan de gemeente verzoeken de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die vergunning betrekking heeft uit te voeren. De rechthebbende dient een daartoe strekkend verzoek in bij burgemeester en wethouders.
(…)
2. Artikel 7 van de Verordening aansluitvoorwaarden luidt als volgt:
1. Burgemeester en wethouders stellen de kosten van de aanleg van de perceelaansluitleiding vast, op basis van de werkelijke kosten.
2. De gemeente kan in ieder geval niet worden gehouden tot feitelijke aanleg van de perceelaansluitleiding over te gaan, voordat de rechthebbende de verschuldigde kosten heeft voldaan aan de gemeente.
3. De kosten voor de aanleg van de perceelaansluitleiding, zoals bedoeld in het tweede lid, kunnen niet meer in rekening worden gebracht indien deze reeds op andere wijze op de rechthebbende worden / zijn verhaald.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn beroep de hoogte van de door verweerder aan hem in rekening gebrachte kosten van de van gemeentewege uitgevoerde aanleg van de perceelsaansluitleiding, zoals vermeld in het bestreden besluit, aan de orde wenst te stellen. Het besluit tot (handhaving van de) verlening van de rioolvergunning zelf vormt geen onder werp van het geding.
4. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de aan eiser in rekening gebrachte kosten worden gezien als de van gemeentewege bedongen tegenprestatie voor de feitelijke aanleg van de perceelsaansluiting op het bij de gemeente in eigendom zijnde riool. Aldus is sprake van een geschil, voortvloeiende uit een overeenkomst naar burgerlijk recht, ten aanzien waarvan de bestuursrechter, gelet op artikel 1:3 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bevoegd is. De rechtbank vindt voor haar opvatting steun in de uitspraak van de voormalige Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (ARRS) van 29 mei 1989, www.rechtspraak.nl, LJN: AN0754. Weliswaar is in casu, anders dan in het door de ARRS berechte geval, sprake van een mede door regels van publiekrecht genormeerde rechtsverhouding (te weten de Verordening aansluitvoorwaarden), doch dit ontneemt daaraan niet het (overwegend) privaatrechtelijke karakter. De onderhavige rechtshandeling verschilt op dit punt immers niet wezenlijk van andere, als van privaatrechtelijke aard gekwalificeerde rechtshandelingen, die evenzeer mede genormeerd worden door publiekrechtelijke regelingen. Te denken valt daarbij aan overeenkomsten, gesloten op basis van een verordening als bedoeld in artikel 42 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat dergelijke overeenkomsten van (overwegend) privaatrechtelijke aard zijn is algemeen erkend.
5. Dit betekent dat de (Sector bestuursrecht van de) rechtbank niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en dat ter zake slechts een vordering kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen;
- bepaalt dat omtrent dit geschil slechts een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel-de Joode, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.