ECLI:NL:RBSHE:2007:BB2182

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3783
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijstelling voor het houden van Turkse bruiloften in een danscentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Cultureel Danscentrum V.O.F. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Het geschil betreft de voorwaarde die aan een verleende vrijstelling is verbonden, namelijk dat het houden van Turkse bruiloften niet is toegestaan. Eiseres, het Cultureel Danscentrum, heeft eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 september 2004, waarin een bouwvergunning werd verleend voor het verbouwen van een bedrijfspand tot danscentrum. In een eerdere uitspraak van de rechtbank op 2 juni 2006 werd het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft in deze uitspraak ook geoordeeld dat de weigering om Turkse bruiloften toe te staan, de rechterlijke toets kon doorstaan.

De rechtbank overweegt dat de motiveringsplicht niet vereist dat alle argumenten van eiseres afzonderlijk worden besproken. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het oordeel over de vrijstelling in hoger beroep niet is opgekomen, waardoor dit oordeel in rechte vaststaat. De rechtbank concludeert dat de voorwaarde die aan de vrijstelling is verbonden, niet onduidelijk is en dat de term 'Turkse bruiloften' niet discriminerend is, maar slechts een verduidelijking van de verleende vrijstelling. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke voorwaarden bij vrijstellingen en de rol van de rechter in het toetsen van dergelijke besluiten. De rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen en komt tot de conclusie dat de gemeente terecht de voorwaarde heeft gesteld dat Turkse bruiloften niet zijn toegestaan in het danscentrum.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/3783
Uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2007
inzake
[Naam] Cultureel Danscentrum V.O.F.,
te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde mr. drs. E.P. van Rijkom,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigde mr. P.J.A. van Creij.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2004 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een bedrijfspand tot danscentrum op het perceel Turnhoutlaan 15 en 15a, kadastraal bekend gemeente Woensel, sectie M, nummer 1376 (ged.). Tevens is daarbij vrijstelling verleend met toepassing van artikel 14 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Centraal Woensel” ten behoeve van het gebruik van het pand als danscentrum. Aan het besluit is de voorwaarde verbonden dat er in het pand geen horeca-activiteiten plaatsvinden.
Het tegen dit besluit door eiseres ingediende bezwaar is bij besluit van 14 juni 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 22 juli 2005 beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank op 2 juni 2006 gegrond verklaard, waarbij het besluit van 14 juni 2005 is vernietigd voor zover daarbij is gehandhaafd de aan het primaire besluit verbonden voorwaarde dat er geen horeca-activiteiten mogen plaatsvinden.
Verweerder heeft op 24 juli 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin onder deels gegrondverklaring van het bezwaar is besloten om, onder intrekking van voormelde voorwaarde, aan de vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan de voorwaarde te verbinden dat het houden van Turkse bruiloften niet is toegestaan.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 28 augustus 2006 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 juni 2007, waar eiseres is vertegenwoordigd door H. Taskent, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Mede gelet op haar uitspraak van 2 juni 2006 stelt de rechtbank voorop dat het beroep van eiseres uitsluitend betrekking heeft op de in het nieuw genomen besluit op bezwaar aan de verleende vrijstelling verbonden voorwaarde dat het houden van Turkse bruiloften niet is toegestaan. De rechtbank zal zich bij de beoordeling van het beroep dan ook tot dit punt van geschil beperken.
Het oordeel over het niet toestaan van Turkse bruiloften
Voor zover eiseres wederom aan de orde heeft willen stellen of verweerder ook een vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan diende te verlenen voor zogenaamde Turkse bruiloften, door aan te voeren dat de rechtbank in de uitspraak van 2 juni 2006 zich slechts in algemene zin bevestigend – en dus voor de vervolgprocedure niet bindend – heeft uitgelaten over het standpunt van verweerder hierover, oordeelt de rechtbank als volgt. Inzet van het beroep in de vorige zaak was net als in de huidige, mede – zoniet met name – de weigering van verweerder om de verleende vrijstelling mede te doen uitstrekken tot het in het danscentrum organiseren van Turkse bruiloften. De rechtbank heeft dienaangaande in haar vorige uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat die weigering de rechterlijke toets kon doorstaan. De in dit verband door eiseres ter zake aangevoerde beroepsgronden – erop neerkomende dat aan die weigering de onjuiste verwachting ten grondslag is gelegd dat Turkse bruiloften voor overlast in de directe omgeving zouden zorgen – zijn daarmee evenzeer uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Anders dan eiseres ter zitting in het onderhavige beroep heeft gesteld is de rechtbank hierbij expliciet ingegaan op de door eiseres aangevoerde gronden met betrekking tot de (verwachte) (verkeers)overlast. De motiveringsplicht van de rechtbank strekt in dat kader niet zover, dat zij gehouden is alle aangevoerde (deel)argumenten afzonderlijk te bespreken. Gelet hierop en gelet op het feit dat eiseres tegen deze uitspraak en het hierin vervatte oordeel niet in hoger beroep is opgekomen, staat dit oordeel over de vrijstelling van het bestemmingsplan en het daarbij niet toestaan van Turkse bruiloften derhalve in rechte vast. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de uitspraken van de (Voorzitter van) de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 6 augustus 2003, AB 2003, 355 en 17 oktober 2001, AB 2002, 108. Het verder door eiseres nog aangevoerde tegen dit oordeel dient daarom buiten beschouwing blijven.
De rechtbank verwerpt, gelet op het bovenstaande, ook het standpunt van eiseres dat verweerder in het nu bestreden besluit de vrijstellingsmogelijkheden van de artikelen 17 of 19 van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) had moeten onderzoeken. Het besluit op bezwaar van 14 juni 2005 is door de rechtbank immers slechts vernietigd voor zover het de voorwaarde betreft dat in het pand geen horeca-activiteiten mogen plaatsvinden, omdat deze – nu daarmee uitsluitend was beoogd te voorkomen dat Turkse bruiloften zouden worden georganiseerd – te ruim was geformuleerd. Dit betekent dat de overige delen van dit besluit, inclusief de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, in stand zijn gebleven. De rechtbank leest daarbij in overweging 1 van haar uitspraak van 2 juni 2006 niet de beperking dat die uitspraak zich alleen uitstrekt tot een oordeel over de binnenplanse vrijstelling, maar slechts dat de rechtbank zich, net als nu, heeft beperkt tot een oordeel over de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde. De overige delen van dit besluit tot het verlenen van een bouwvergunning behoorden daarmee niet meer tot het aan de rechtbank voorgelegde geschil. Nu het uiteindelijke oordeel van verweerder over de vrijstelling ten aanzien van Turkse bruiloften in de uitspraak van 2 juni 2006 nadrukkelijk in stand is gelaten, was verweerder niet gehouden deze redengeving in het nu bestreden besluit te herhalen. Overigens is gesteld noch gebleken dat sprake is van een tijdelijke situatie met betrekking tot het danscentrum van eiseres, zodat verweerder ook deswege niet gehouden was aandacht te besteden aan de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 17 van de WRO.
De in het bestreden besluit geformuleerde voorwaarde
Eiseres heeft betoogd dat de voorwaarde zoals deze in het bestreden besluit is geformuleerd nog steeds niet duidelijk is. Eiseres weet niet precies welke activiteiten wel of niet zijn toegestaan. Zo is onduidelijk of andersoortige feestelijke bijeenkomsten dan bruiloften mogelijk zijn. Ook het aantal personen dat maximaal is toegestaan onder deze voorwaarde is onduidelijk. Bovendien is de voorwaarde discriminatoir, omdat slechts Turkse bruiloften niet worden toegestaan, maar bijvoorbeeld Armeense of Hindoestaanse bruiloften, die soms ook door eiseres worden georganiseerd, wel zouden zijn toegestaan.
Verweerder heeft ter zitting hier tegenin gebracht dat de voorwaarde gelezen moet worden als een toelichting bij de vrijstelling van het bestemmingsplan. De vrijstelling geldt exclusief voor de activiteiten van een cultureel danscentrum en niet voor enige activiteit die daar buiten ligt. Het organiseren van feesten, bruiloften en andere (grotere) bijeenkomsten anders dan dansactiviteiten is onder deze vrijstelling simpelweg niet toegestaan. Dit blijkt ook uit de toelichting bij het primaire besluit. Om die reden was de voorwaarde in het oorspronkelijke besluit zodanig geformuleerd dat geen horeca-activiteiten zijn toegestaan. Gelet op de eerdere uitspraak van de rechtbank en gelet op het feit dat uit ten tijde van het primaire besluit ontvangen informatie bleek dat het eiseres vooral te doen was om het organiseren van Turkse bruiloften, heeft verweerder de nu luidende voorwaarde in het besluit op bezwaar opgenomen om dit aan eiseres duidelijk te maken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Deze grief van eiseres faalt. Naar aanleiding van de uitspraak van 2 juni 2006 heeft verweerder in het nu bestreden besluit nadrukkelijk tot uitdrukking willen brengen dat de verleende vrijstelling voor de activiteiten van eiseres als cultureel danscentrum zich niet zover uitstrekt, dat deze ook het houden van zogenaamde Turkse bruiloften toestaat. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het verbod op Turkse bruiloften rechtstreeks voortvloeit uit het bestemmingsplan en dat verweerder enkel en alleen vrijstelling van dit plan heeft verleend voor de reguliere activiteiten van eiseres als cultureel danscentrum. Het was derhalve voor verweerder niet noodzakelijk om als aparte voorwaarde in het bestreden besluit op te nemen dat Turkse bruiloften niet zijn toegestaan onder de verleende vrijstelling. Het feit dat verweerder dit in het bestreden besluit als een voorwaarde heeft geformuleerd om dit duidelijk te maken aan eiseres is gezien de gewenste activiteiten van eiseres begrijpelijk, maar dit maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat het verweerder nadrukkelijk niet gaat om de etnische achtergrond van de personen die bij de door eiseres georganiseerde bruiloften betrokken zijn, maar dat het gaat om de schaal van deze evenementen. Dat verweerder in het besluit de term Turkse bruiloften heeft opgenomen vloeit daarbij voort uit het feit dat eiseres zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten voor deze doelgroep. De rechtbank acht het opnemen van deze term gelet daarop niet discriminatoir, omdat hiermee aan eiseres - zoals gezegd - slechts uitleg en verduidelijking werd gegeven van de strekking van de wèl verleende vrijstelling. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aanduiding van de door eiseres voorgestane activiteiten als “Turkse bruiloften” ook in het verleden tussen partijen niet tot misverstanden heeft geleid.
Gelet op dit alles oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is
Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaan geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2007.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: