RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1163
AWB 07/1301
Uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2007
[eiser], te [woonplaats] , eiser
gemachtigde mr. W. de Klein,
de Korpsbeheerder van de Politieregio Brabant Zuid-Oost, te Eindhoven, verweerder,
gemachtigde mr. W.H. Janssen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft verweerder eiser een periode non-activiteit van 21 maanden toegekend en wel van 1 januari 2006 tot 1 oktober 2007.
Bij besluit van 4 april 2007 heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep staat bij de rechtbank ingeschreven onder nummer AWB 07/1301.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder, op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 25 augustus 2004.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op verzoek van eiser bij brief van 29 maart 2007 onder toepassing van artikel 7:1a van de Awb naar de rechtbank doorgezonden waar het is aangemerkt als rechtstreeks beroep. Dit beroep staat bij de rechtbank ingeschreven onder nummer AWB 07/1163.
De zaken zijn gevoegd en behandeld op de zitting van 29 mei 2007. Eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mevrouw P. de Casparis, kantoorgenoot van mr. de Klein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was werkzaam als projectmedewerker bij de afdeling [..]. Op 23 augustus 2004 heeft hij verweerder verzocht gebruik te mogen maken van de volledige omvang van de periode van non-activiteit. Met het besluit van 25 augustus 2004 is verweerder tegemoetgekomen aan dit verzoek. Met ingang van 1 januari 2006 is eiser gestopt met werken en met ingang van 1 oktober 2007 zal eiser ontslag worden verleend vanwege AFUP.
2. Bij brief van 26 januari 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2004. Daarbij heeft eiser te kennen gegeven dat hij de periode van non-activiteit zo spoedig mogelijk wenst te beëindigen. Aanleiding voor dit verzoek is geweest het bij brief van 27 oktober 2006 door het ABP aan eiser toegezonden pensioenoverzicht 2006. Uit dit overzicht is eiser gebleken dat indien hij tot zijn vierenzestigste levensjaar doorwerkt, hij een veel hogere FLO-aanspraak heeft. Deze aanspraak is beduidend hoger dan zijn huidige aanspraak.
3. In zaak AWB 07/1301 overweegt de rechtbank als volgt.
4. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 augustus 2004 heeft verweerder niet ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en verweerder niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5. Eiser heeft tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien eiser eerst medio oktober 2006 door het ABP volledige duidelijkheid werd verschaft over zijn pensioenaanspraken.
6. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder terecht en op goede gronden eisers bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2004 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe wijst de rechtbank erop dat ingevolge artikel 6:7 van de Awb de bezwaartermijn zes weken bedraagt en dat eiser door eerst op 26 januari 2007 bezwaar te maken die termijn ruimschoots heeft overschreden. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De verschoonbaarheid ziet op bijzondere omstandigheden die de indiener persoonlijk treffen, zoals een ongeval, of omstandigheden die aan de kant van het bestuursorgaan liggen, zoals het nalaten melding te maken van de mogelijkheid bezwaar of beroep in te stellen. De wens van eiser om niet langer gebruik te maken van zijn periode van non-activiteit is hem ingegeven door een wijziging van wet- en regelgeving. Een dergelijke gewijzigde opvatting bij eiser kan echter geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding opleveren. Waar overigens van een verschoonbare termijn niet is gebleken, kan het bestreden besluit in stand blijven.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht dienen te worden vergoed.
8. In zaak AWB 07/1163 overweegt de rechtbank als volgt.
9. Met zijn besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 25 augustus 2004, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
10. Tegen verweerders weigering terug te komen van het besluit van 25 augustus 2004 heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast. Volgens eiser is dit artikel niet van toepassing, omdat verweerder in het verleden niet een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking heeft afgegeven. Met het besluit van 25 augustus 2004 heeft verweerder de door eiser gevraagde periode van non-activiteit toegekend. Eiser heeft gevraagd om de periode van non-activiteit zo snel mogelijk te beëindigen. Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb, beroept eiser zich op de gewijzigde wet- en regelgeving als nieuw feit en gewijzigde omstandigheid.
11. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder terecht en op goede gronden eisers verzoek tot beëindiging van zijn non-activiteit heeft afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
12. In het beroepschrift en ook ter zitting heeft eiser betoogd dat hij zijn non-activiteit zo snel mogelijk wil beëindigen. Eiser heeft nadrukkelijk niet betoogd dat hij zijn non-activiteit met terugwerkende kracht wil beëindigen. Volgens de rechtbank kan het verzoek van eiser daarmee niet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 augustus 2004 waarmee hem met ingang van 1 januari 2006 non-activiteit is verleend.
13. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder eisers verzoek om beëindiging van zijn non-activiteit veeleer moeten beoordelen in het kader van artikel 13b, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
14. Hoewel verweerder in zijn besluit van 20 maart 2007 een aantal overwegingen heeft gewijd aan artikel 13b van het Barp, heeft verweerder zijn afwijzing niet op dit artikel gebaseerd. Ter zitting heeft verweerder ook nadrukkelijk aangegeven dat het bestreden besluit slechts artikel 4:6 van de Awb als grondslag heeft en dat hij niet heeft bedoeld eisers verzoek (mede) af te wijzen op grond van artikel 13b, vierde lid, van het Barp. Door eisers verzoek af te wijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, de afwijzing op een onjuiste wettelijke grondslag gebaseerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te worden vergoed.
17. De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2007 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 maart 2007 gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 maart 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst verweerder aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en
mr. J.L.M. Dohmen als leden en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
drs. M.T. Petersen als griffier op 4 juli 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.