ECLI:NL:RBSHE:2007:BA8799

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/885004-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld bij ABN-AMRO bank

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld bij een ABN-AMRO bank. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een gewapende overval op 23 december 2005 in Rijen, waarbij hij samen met een mededader met een moker een raam van de bank heeft ingeslagen en geprobeerd heeft om de kluisruimte binnen te dringen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren om DNA-materiaal van de verdachte af te nemen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat dit op onrechtmatige wijze was verkregen. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie voldoende redenen had om het DNA-materiaal af te nemen en dat de verdachte niet in zijn rechten was geschaad, aangezien het verhoor telefonisch had plaatsgevonden en de verdachte niet expliciet had geweigerd om mee te werken aan de afname van het DNA. De rechtbank achtte de poging tot diefstal met geweld bewezen en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsgang en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/885004-07
Datum uitspraak: 02 juli 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende [adres]
thans gedetineerd te: PI Nrd Brabant Nrd, Leuvense Poort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 mei 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2005 te Rijen, gemeente Gilze-Rijen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of overige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen personeel van voornoemde ABN-AMRO bank, te
plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met voormeld oogmerk zich met zijn mededader op een bromfiets naar voormelde ABN-AMRO bank heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) met een moker, althans met een hard en/of zwaar voorwerp een raam van het bankgebouw heeft/hebben ingeslagen en/of (vervolgens) de kassiersruimte van voormelde bank is/zijn
binnengegaan en/of (vervolgens) in de directe nabijheid van een of meerdere personeelsleden heeft/hebben getracht een kogelvrije ruit van de kluisruimte van voormelde bank in te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 312 jo. 45 Wetboek van strafrecht)
(zaaksdossier 26)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsvrouwe heeft in haar pleidooi gemotiveerd gesteld dat vanwege een drietal redenen dna-materiaal van verdachte op onrechtmatige wijze is verkregen.
De raadsvrouwe heeft als eerste reden voor het op onrechtmatige wijze verkregen zijn van dna-materiaal aangevoerd, dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren tegen verdachte om tot dna-afname over te gaan. Bij de overval op het postkantoor te Zaandam zijn geen dna-sporen aangetroffen. Als bij een delict geen dna-sporen zijn aangetroffen, kan er simpelweg ook geen reden zijn om dna af te nemen. Ook wat betreft de criminele organisatie-verdenking stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren om verdachte aan te houden en op grond daarvan dna af te nemen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Anders dan de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat er voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte waren om op 7 december 2006 tot afname van dna-materiaal over te gaan.
Vanaf de eerste helft van 2003 vonden in Nederland in toenemende mate overvallen plaats op vestigingen van de ABN-AMRO bank waarbij nagenoeg telkens dezelfde modus operandi werd toegepast. In een groot aantal gevallen bleek dat de daders zich na de overval uit de voeten maakten met een ontvreemde bromfiets. Uit onderzoek bleek deze werkwijze het “handelskenmerk” te zijn van een omvangrijke groep in Amsterdam woonachtige personen.
Bij de zaak Uithoorn werd op 7 april 2006 door een getuige omstreeks 02.10 uur gezien dat vier personen zich verdacht ophielden. Men verplaatste zich onder andere met een busje en een Renault Clio. In de bus werden twee ontvreemde bromfietsen aangetroffen. Als bestuurder van de Renault Clio werd [verdachte] aangehouden.
Op 12 mei 2006 vond een poging tot overval plaats op een postkantoor in Zaandam. Kort hiervoor was op 9 mei 2006 de auto van [verdachte] gesignaleerd nabij de plaats van dit delict.
Verdachte heeft voorts nimmer een aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn auto bij het postkantoor in Zaandam.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat destijds een verdenking alsmede ernstige bezwaren tegen verdachte aanwezig konden worden geacht om tot afname van dna-materiaal over te gaan.
Als tweede reden voor het op onrechtmatige wijze verkregen zijn van dna-materiaal heeft de raadsvrouwe gesteld dat het verhoor van verdachte door de officier van justitie telefonisch heeft plaatsgevonden. De raadsvrouwe heeft nog aangevoerd dat de waarborgen rondom de procedure als bedoeld in artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering geweld is aangedaan door deze terloopse/vluchtige wijze van horen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Conform het bepaalde in artikel 151b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft de officier van justitie een bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van dna-onderzoek niet dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Nadere regelgeving over de wijze waarop dit verhoor moet plaatsvinden ontbreekt.
In casu heeft dit verhoor op 7 december 2006 omstreeks 13.25 uur telefonisch plaatsgevonden.
Door het telefonisch horen van verdachte heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met de wet en de daarmee verband houdende regelgeving.
Het horen van een verdachte voor de afname van dna-materiaal heeft volgens de wetgever enkel tot doel dat een verdachte de gelegenheid heeft in te stemmen met de afname van dna-materiaal, zodat kan worden voorkomen dat hij daartoe wordt gedwongen.
Niet valt in te zien waarom dit horen niet telefonisch zou mogen plaatsvinden.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van de raadsvrouwe.
De raadsvrouwe heeft als derde reden voor het op onrechtmatige wijze verkregen zijn van dna-materiaal aangevoerd dat er geen raadsman/vrouw bij of voorafgaand aan het verhoor aanwezig kon zijn. Hierdoor is haar de mogelijkheid ontnomen de officier van justitie duidelijk te maken dat niet over gegaan kon worden tot het afgeven van een dna-bevel.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Conform het bepaalde in artikel 151b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft de officier van justitie een bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van dna-onderzoek niet dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en is de verdachte bevoegd zich bij het horen door een raadsman/raadsvrouw te doen bijstaan.
In casu heeft het verhoor van verdachte plaatsgevonden zonder bijstand van een raadsman/raadsvrouw.
De officier van justitie heeft hierover op 5 april 2007 in het kader van een mini-instructie –zakelijk weergegeven- het navolgende verklaard:
“In het telefoongesprek voorafgegaan aan het telefonisch verhoor van verdachte op 7 december 2006 omstreeks 13.25 uur heb ik verdachte op zijn recht op bijstand van een raadsman als bedoeld in artikel 151b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gewezen. Tegenover mij was verdachte tamelijk onduidelijk of hij van dit recht gebruik wilde maken of niet, evenals over de vraag of hij al dan niet vrijwillig wilde meewerken aan een dna-afname. Medewerking aan deze afname werd door hem niet expliciet geweigerd. Hij gaf evenmin expliciet zijn toestemming. Gelet op de verdenking die jegens verdachte was gerezen terzake de te Zaandam gepleegde overval lag het in de rede dat –indien en voor zover geen aanvullend bewijs kon worden vergaard- de vrijheidsberoving van verdachte van korte duur zou zijn. Voor zover ik mij kan herinneren was de raadsvrouwe verhinderd om op korte termijn vanuit Amsterdam naar ’s-Hertogenbosch af te reizen.
Omdat ik ernstige bezwaren aanwezig achtte in de zin van art. 151 lid 1 WvSv. en het in het kader van het onderzoek dringend noodzakelijk was dat van verdachte een dna-monster zou worden afgenomen, stond voor mij op voorhand al vast dat –indien en voor zover verdachte zou weigeren mee te werken aan een dna-afname- door mij een bevel zou worden verstrekt. Raadpleging van zijn raadsvrouwe door verdachte was wat mij betreft voor het al dan niet afgeven van een bevel irrelevant. Onder deze omstandigheden en ter wille van de voortgang van het onderzoek heb ik het bevel tot medewerking van de dna-afname afgegeven en dit aan verdachte medegedeeld”.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het voor hem al op voorhand vaststond dat (bij weigering) door hem een bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van dna-onderzoek zou worden verstrekt en dat raadpleging door verdachte van zijn raadsvrouwe hierop niet van invloed zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat aan dit vormverzuim onder de gegeven omstandigheden geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden. Verdachte is niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad, daar het wel in acht nemen van het voorschrift niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. De rechtbank heeft daarbij mee gewogen de omstandigheid dat de verdachte in de gelegenheid is gesteld het celmateriaal af te staan op de waar het de lichamelijke integriteit betreft minst ingrijpende wijze, te weten het doen afnemen van wangslijm.
De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer van de raadsvrouwe.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn derhalve geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 23 december 2005 te Rijen, gemeente Gilze-Rijen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of overige goederen, toebehorende aan de ABN-AMRO bank, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen personeel van voornoemde ABN-AMRO bank, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met voormeld oogmerk zich met zijn mededader op een bromfiets naar voormelde
ABN-AMRO bank heeft begeven en (vervolgens) met een moker een raam van het bankgebouw heeft ingeslagen en (vervolgens) de kassiersruimte van voormelde bank is
binnengegaan en (vervolgens) in de directe nabijheid van personeelsleden heeft getracht een kogelvrije ruit van de kluisruimte van voormelde bank in te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 63, 310, 312.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van vermogensmisdrijven blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld;
- het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit;
- verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelde.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
Gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.B.M. Bruens, voorzitter,
mr J.H.W. Renneberg en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 2 juli 2007.