RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2007
[verzoekers]
te [woonplaats],
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer,
verweerder,
gemachtigde mr. J.P.L.M. van der Velden
Als partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder],
gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie aardappel-opslagloodsen op het perceel kadastraal bekend gemeente [kadaster], plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 mei 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 9 mei 2007 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 14 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, het besluit van 17 april 2007 geschorst en bepaald dat partijen worden opgeroepen ter zitting teneinde te bepalen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 juni 2007, waar verzoekers en derde-belanghebbende zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of voldoende grond bestaat voor het opheffen van de bij uitspraak van 14 mei 2007 getroffen voorlopige voorziening.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid van de Awb, kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
4. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
5. Verzoekers kunnen zich met het besluit tot verlening van een bouwvergunningvoor de drie aardappel-opslagloodsen niet verenigen en hebben daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat het bouwplan te dicht op de perceelsgrens is gesitueerd. Volgens verzoekers wordt niet voldaan aan de eis dat 5 meter tot tenminste één van de zijdelingse perceelsgrenzen dient te worden aangehouden. Voorts is sprake van een categorie III bedrijf, zodat het bouwplan in strijd met worden geacht met het bestemmingsplan.
6. Het bouwplan ziet op de oprichting van drie aardappel-opslagloodsen op het perceel [adres] te [woonplaats]. Op het betreffende perceel geldt het bestemmingplan “Saxa Gotha” en (voor een zeer klein gedeelte) het bestemmingsplan “Saxa Gotha Zuid”. Het bouwplan is gesitueerd op de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden -B1-’ van het bestemmingsplan “Saxa Gotha”. Verzoekers zijn eigenaar van het aangrenzende perceel, kadastraal bekend gemeente [kadaster].
Ingevolge artikel 4, lid 5, onder c, van de planvoorschriften dient op gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden -B1-“ de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, tot één der zijden tenminste 5 meter te bedragen.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de grens van het betreffende perceel met het perceel van verzoekers te worden aangemerkt als één van de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband, ter verduidelijking voor partijen, naar de als bijlage op pagina 5 bij deze uitspraak gevoegde situatieschets. De op deze situatieschets met A en B aangeduide perceelsgrenzen dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de vorm van het bouwperceel en de ligging ten opzichte van de weg, tezamen als de voorkant van het perceel te worden aangemerkt. Uitgaande van deze lijnen als de voorkant van het perceel dienen de daar tegenoverliggende, als C en D aangeduide perceelsgrenzen, als de achterste perceelsgrenzen te worden beschouwd. Dit heeft tot gevolg dat de op de situatieschets als E en F aangeduide perceelsgrenzen de zijdelingse perceelsgrenzen van het perceel vormen.
8. Niet in geschil is tussen partijen dat met het bouwplan tot aan de als E aangeduide zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 meter wordt aangehouden. Nu echter tot de andere zijdelingse perceelsgrens (aangeduid als F) wel een afstand van 5 meter wordt aangehouden, wordt daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 4, lid 5, onder c van de planvoorschriften. De desbetreffende grief van verzoekers faalt derhalve. Nu verzoekers niet hebben gesteld dat het bouwplan, wat de situering ervan betreft, met enig ander planvoorschrift strijdt, en zij ter zitting hebben aangegeven dat zij slechts problemen hebben met de geringe afstand van het bouwplan tot hun perceel, moet ervan worden uitgegaan dat van strijdigheid met het bestemmingspan op het punt van de situering geen sprake is.
9. Ten aanzien van de grief van verzoekers dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bedrijf van vergunninghouder als een categorie III bedrijf moet worden aangemerkt overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers deze stelling onvoldoende hebben onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting overtuigend toegelicht dat sprake is van een categorie II bedrijf, te weten een groothandel in akkerbouwproducten, waarbij vergunninghouder heeft aangegeven dat de weegbrug maar een (zeer) ondergeschikt onderdeel van het bedrijf uitmaakt. De enkele aanwezigheid van een weegbrug maakt een bedrijf volgens verweerder nog niet tot een categorie III bedrijf, hetgeen de voorzieningenrechter niet onjuist voorkomt. Nu bovendien op het perceel bedrijven tot en met categorie IV zijn toegestaan kan, nog afgezien van het voorgaande, verzoekers’ grief reeds hierom niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat, ook als moet worden aangenomen dat het bouwplan voor een gedeelte is gesitueerd binnen de bestemming “Bedrijfsdoeleinden B1” van het bestemmingsplan ‘Saxa Gotha Zuid”, geen sprake is van strijd met dit bestemmingsplan, nu binnen deze bestemming ook bedrijven tot categorie III zijn toegestaan. Dat voor bedrijven van verschillende categorieën ook verschillende bebouwingsvoorschriften gelden is de voorzieningenrechter niet gebleken.
10. In de omstandigheid dat op het perceel van verzoekers een aantal bomen staat, waarvan de takken overhangen op het perceel van vergunninghouder en de sloot is gedempt kan voorts geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de gevraagde bouwvergunning voor de drie opslagloodsen ten onrechte is verleend.
11. Gezien het voorgaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gerede twijfel dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Derhalve bestaat geen reden tot het handhaven van de op 14 mei 2007 uitgesproken schorsing van het bestreden besluit.
12. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat het griffierecht zal worden vergoed.
13. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
heft de bij uitspraak van 14 mei 2007 getroffen voorlopige voorziening op.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007.
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.