RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2007
[verzoeker],
te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. A.A. Freriks,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. H.A. Samuels Brusse
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een brandweerkazerne op het perceel kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie G, nummers 361, 362 en 4875, plaatselijk bekend Rooijseweg ongenummerd te Son, voor de duur van 3,5 jaar.
Verzoeker heeft hiertegen bij brief van 4 mei 2007 beroep ingesteld. Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank gewend met het verzoek ten aanzien van het besluit van 27 februari 2007 een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 juni 2007, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. A.J.M. Ewalds, D.G. M.W. Hulsen, ir. M.A. Verheul, A.G.J. Ras en drs. J.F.M. Gaillaard, bijgestaan door de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde criterium met zich brengt dat een beoordeling van het geschil in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
3. In geding is verweerders besluit van 1 mei 2007, waarbij tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een brandweerkazerne aan de Rooijseweg ongenummerd te Son, voor de duur van 3,5 jaar.
4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verzoeker als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.
7. Volgens vaste jurisprudentie dient een persoon, om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in casu geen sprake. Blijkens de stukken woont verzoeker op een afstand van ongeveer 225 meter van de locatie waar de tijdelijke brandweerkazerne is geprojecteerd. Tussen de woning van verzoeker en deze locatie bevindt zich een wal met beplanting, een brede, vrij drukke weg en een rotonde, gevolgd door een groenzone. De locatie voor de tijdelijke brandweerkazerne is op enige afstand daarachter gelegen. Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij, ondanks de aanwezige afstand en begroeiing, vanuit zijn woning zicht van betekenis zal hebben op het op te richten bouwwerk. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat hij als belanghebbende dient te worden aangemerkt vanwege de geluidsoverlast die de kazerne met zich brengt, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeker hierin wezenlijk verschilt van veel bewoners van elders in de gemeente gelegen woningen, die - afhankelijk van de richting waarin de brandweer zal dienen uit te rukken - ook met het uitrukken van de brandweer en de daarmee gepaard gaande sirenes kunnen worden geconfronteerd. Voorts kan ook gelet op de geringe frequentie (gemiddeld dient de brandweer niet meer dan 80 keer per jaar uit te rukken) en de naar aard kortstondige geluidsbelasting niet worden aangenomen dat sprake is van een dusdanige invloed op het woon- en leefklimaat van verzoeker dat hij als belanghebbende bij onderhavig besluit moet worden aangemerkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat zijdens verweerder voldoende aannemelijk is gemaakt dat niet iedere keer dat de brandweer uitrukt, gebruik wordt gemaakt van de sirene, alsmede dat het antwoord op de vraag in hoeverre eiser daadwerkelijk geluidhinder zal ondervinden mede afhankelijk is van de richting waarin de brandweer dient uit te rukken. De te verwachten toename van de verkeersintensiteit in de nabijheid van de woning van verzoeker als gevolg van onderhavig besluit moet verder dermate klein worden geacht dat verzoeker op grond hiervan evenmin als belanghebbende kan worden aangemerkt.
9. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat ook de omstandigheid dat de te bouwen tijdelijke kazerne dient ter overbrugging van de periode tot aan de verwezenlijking van een nieuwe kazerne op een dichter bij verzoekers woning gelegen perceel, niet maakt dat hij als belanghebbende bij het thans bestreden besluit kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter merkt overigens wel op dat zijn oordeel omtrent de vraag of verzoeker als belanghebbende bij het thans bestreden besluit kan worden aangemerkt, geenszins met zich brengt dat verzoeker ook geen belanghebbende is bij de ten behoeve van de nieuwe brandweerkazerne te verlenen - definitieve - bouwvergunning.
10. Uit het voorgaande volgt dat verzoeker geen (in voldoende mate van dat van anderen) te onderscheiden) belang heeft bij het onderhavige besluit, zodat hij, gelet op artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, naar voorlopig oordeel niet in zijn beroep zal kunnen worden ontvangen. Gelet hierop moet hij evenzeer in zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden geacht.
11. De voorzieningenrechter ziet geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken dan wel te bepalen dat het griffierecht dient te worden vergoed.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007.
Tegen dit besluit kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.