ECLI:NL:RBSHE:2007:BA7403

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/821417-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en schuldigverklaring in verkeerszaak met dodelijk ongeval

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, stond de verdachte terecht voor een dodelijk verkeersongeluk dat plaatsvond op 9 maart 2006 te Eindhoven. De verdachte, bestuurder van een trekker met oplegger, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag, wat leidde tot de dood van een fietser. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair tenlastegelegde was dat de verdachte de fietser geen voorrang had verleend, wat resulteerde in een fatale botsing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feitelijke rijgedrag van de verdachte niet de wettelijk vereiste mate van schuld vertoonde om tot een veroordeling te komen voor het primair tenlastegelegde. De rechtbank concludeerde dat de fietser niet adequaat had gereageerd op de verkeerssituatie en dat de verdachte, ondanks zijn verplichtingen als beroepschauffeur, niet opzettelijk roekeloos had gehandeld.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet voorrang te verlenen. De rechtbank hield rekening met de verstrekkende gevolgen van het ongeval voor de verdachte, zowel persoonlijk als psychologisch, en besloot geen straf of maatregel op te leggen. De uitspraak werd gedaan op 15 juni 2007, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie om een werkstraf op te leggen, niet volgde. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich zeer betrokken toonde bij de nabestaanden van het slachtoffer en dat het ongeval een blijvende impact op zijn leven had.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/821417-06
Datum uitspraak: 15 juni 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juni 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 mei 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 09 maart 2006 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende
over de weg, de Noord Brabantlaan en/of de Zeelsterstraat, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
vanaf de Noord Brabantlaan rechtsaf de Zeelsterstraat in te slaan zonder
daarbij voorrang te verlenen aan een over het fietspad van de Noord
Brabantlaan (rechtdoor) rijdende fietser ([slachtoffer]), waardoor een
botsing is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorvoertuig en (de
fiets van) deze (slachtoffer), waardoor [slachtoffer] werd gedood;
(Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 maart 2006 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Noord Brabantlaan en/of
de Zeelsterstraat, vanaf de Noord Brabantlaan rechtsaf de Zeelsterstraat is
ingeslagen zonder daarbij voorrang te verlenen aan een over het fietspad van
de Noord Brabantlaan (rechtdoor) rijdende fietser, door welke gedraging(en)
van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit het feitelijke rijgedrag van zowel de verdachte, die een trekker met oplegger bestuurde, en de fietser, het latere slachtoffer, volgt niet dat verdachte de wettelijk vereiste mate van schuld heeft om te komen tot een veroordeling voor het primair tenlastegelegde. Wel staat vast dat verdachte het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. Uit de verklaringen van getuigen blijkt echter dat de fietser niet heeft gereageerd op het feitelijke rijgedrag van verdachte en het gegeven dat verdachte het betreffende fietspad al deels was gepasseerd. Verdachte reed met een lage snelheid en maakte een moeilijke bocht met de vrachtwagen. Voor verdachte bestond tijdens het nemen van deze bocht de noodzaak om goed op de gehele verkeersituatie (de deelnemers daaraan en het aanwezige straatmeubilair) te letten. Hij had daarbij al zijn aandacht nodig. Het slachtoffer is blijkens de verkeersongevalanalyse voor verdachte slechts beperkt en op het laatste moment in zijn spiegel zichtbaar geweest. Duidelijk is geworden dat verdachte tijdens het nemen van de bocht geprobeerd heeft om goed op te letten, maar desondanks het slachtoffer heeft aangereden. Het slachtoffer is tegen de zijkant van de cabine van zijn vrachtwagen gebotst, is onder de auto geraakt en overreden met een dodelijke afloop tot gevolg. Het vorenstaande – in onderling verband en samenhang gezien - leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Het subsidiair tenlastegelegde gevaar op de weg veroorzaken kan derhalve wel bewezen worden verklaard.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 9 maart 2006 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Noord Brabantlaan en
de Zeelsterstraat, vanaf de Noord Brabantlaan rechtsaf de Zeelsterstraat is
ingeslagen zonder daarbij voorrang te verlenen aan een over het fietspad van
de Noord Brabantlaan (rechtdoor) rijdende fietser, door welke gedraging
van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Verdachte had de fietser voorrang moeten verlenen. Doordat hij dat niet heeft gedaan is er ernstig gevaar ontstaan. Hierna zal in de strafmotivering de rechtbank aangeven welke afdoening zij passend acht.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak onder subsidiair vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Motivering van de beslissing.
Hoewel het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet leidt tot een afwezigheid van alle schuld, heeft verdachte met een mate van voorzichtigheid gehandeld, die van hem als beroepschauffeur verwacht mag worden. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het feit dat het ongeval voor verdachte verstrekkende gevolgen in zijn persoonlijke leven heeft gehad en nog steeds heeft. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is ook gebleken dat hij er psychisch onder gebukt gaat. Verdachte toont zich uiterst betrokken jegens de nabestaanden van het slachtoffer. Duidelijk is geworden dat hij dit ongeval nog lange tijd met zich zal dragen. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, bepalen dat geen straf of maatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde onder subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
T.a.v. subsidiair:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 15 juni 2007.