ECLI:NL:RBSHE:2007:BA5407

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3974
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling voor reconstructie knooppunt A50-A58 te Ekkersrijt

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel, waarbij op 21 juli 2006 vrijstelling is verleend voor de reconstructie van het knooppunt A50-A58. Eiseres, De Donjon Woonburcht BV, betwist de rechtmatigheid van deze vrijstelling, specifiek de afwezigheid van een extra aansluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 ter hoogte van de Stamweg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijstelling is verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de procedure hiervoor correct is gevolgd. De rechtbank oordeelt dat de extra aansluiting uit verkeerstechnisch oogpunt niet kan worden gerealiseerd zonder ingrijpende wijzigingen aan het huidige ontwerp. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar bereikbaarheid door het huidige ontwerp onevenredig verslechtert. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen zonder de door eiseres gewenste extra aansluiting. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/3974
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2007
inzake
De Donjon Woonburcht BV,
te Son en Breugel,
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel,
verweerder,
gemachtigden mr. F.M.G.M. Leyendeckers en mr. H.A Samuels Brusse.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister), gemachtigde mr. J.F.L. Geboers.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder aan de Minister vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de reconstructie van het knooppunt A50-A58 voor zover het de niet-bouwvergunningplichtige activiteiten betreft en voor zover deze reconstructie in strijd is met de bestemmingsplannen ‘Industrieterrein Ekkersrijt’, ‘Ekkersrijt West’, ‘A50, omlegging Son’ en ‘A50, omlegging Son herziening 1999’.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek de voorzieningenrechter bij uitspraak van 24 november 2006 heeft toegewezen in die zin dat het besluit van 21 juli 2006 is geschorst.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep gevoegd met het beroep inzake zaaknummer AWB 06/3976 behandeld op 12 januari 2007. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen.
Op 12 februari 2007 zijn vorenbedoelde stukken ingediend. Op 6 april 2007 heeft de Minister een reactie ingediend. Verweerder heeft op gelijke datum een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 23 april 2007, waar namens eiseres zijn verschenen P.J. Prijt en J.J. Prijt. Verweerder is verschenen bij gemachtigden, vergezeld van J. Overbeek, wethouder, en E. de Bruijn, werkzaam bij verweerders gemeente. De Minister is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van ir. F.M.W. Fieman, ing. P.J.A.M. Veeke, en ing. G. Eijkelenboom.
Overwegingen
1. In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerders besluit van 21 juli 2006 in rechte stand kan houden.
Feiten
2. Op 30 maart 2006 is door de Minister ten behoeve van de uitvoering van voornoemde reconstructie een verzoek om vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO ingediend bij verweerder. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 3 mei 2006 aan verweerder overeenkomstig hun besluit van 14 januari 2003 medegedeeld dat sprake is van een project dat in overeenstemming is met het voorontwerp-bestemmingsplan ‘A-50 knooppunt Ekkersrijt’ ten aanzien waarvan de PPC positief heeft geadviseerd, zodat verweerder op grond van genoemd besluit bevoegd is zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling te verlenen van de geldende bestemmingsplannen. Vanaf 25 mei tot en met 5 juli 2006 heeft het ontwerp-vrijstellingsbesluit ter inzage gelegen. De door onder anderen eiseres ingediende zienswijzen tegen dit ontwerpbesluit hebben niet geleid tot een ander standpunt van verweerder omtrent zijn voornemen om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van de bestemmingsplannen ‘Industrieterrein Ekkersrijt’ ‘Ekkersrijt West’, ‘A50, omlegging Son’ en ‘A50, omlegging Son herziening 1999’ ten behoeve van de reconstructie van de A50-A58 voor zover het de niet-bouwvergunningsplichtige activiteiten betreft.
Standpunten partijen
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de voorgenomen reconstructie van het knooppunt noodzakelijk is teneinde de doorstroming van het verkeer te bevorderen en onnodige filevorming te voorkomen. Volgens verweerder heeft de gekozen oplossing om de aansluiting A50/A58 als autosnelweg uit te voeren tot gevolg dat, gezien de ligging van het knooppunt ten opzichte van het noordelijke gelegen Wilhelminakanaal en het zuidelijk gelegen Eindhoven, het fysiek en technisch niet mogelijk is het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 te laten aansluiten. Daarbij heeft verweerder overwogen dat reeds bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Industrieterrein Ekkersrijt”, dat op 27 mei 1972 is vastgesteld en op 24 mei 1983 is goedgekeurd, ruimte is gereserveerd voor een aansluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt op het rijkswegennet aan de zuidzijde van het bedrijvenpark, omdat het merendeel van het ‘industrieverkeer’ is geörienteerd op het zuiden en daarmee op de A58. De ruimtelijke gevolgen die de nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt heeft voor de interne verkeersstructuur zullen worden geregeld in het te ontwikkelen bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Ekkersrijt’.
4. Eiseres stelt zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen reconstructie van het knooppunt A50/A58 als zodanig. Eiseres maakt wel bezwaar tegen de wijze waarop het industrieterrein Ekkersrijt wordt ontsloten en pleit voor een extra aansluiting ter hoogte van de huidige ontsluiting. Volgens eiseres zijn de rotondes in de nieuwe zuidelijke aansluiting te krap bemeten en kan door de extra aansluiting worden voorkomen dat een voor de bedrijfsvoering van eiseres nadeliger verkeerstroom op Ekkersrijt tot stand komt en dat vrachtverkeer het meubelplein dient te doorkruisen op weg naar andere delen van het industrieterrein. Ter onderbouwing van haar standpunt dat een extra aansluiting mogelijk is, heeft eiseres een rapport ingebracht van DHV BV te Eindhoven van 11 januari 2007, getiteld ‘Aansluiting A50-A58 Stamweg, mogelijkheden extra aansluiting’.Volgens eiseres, die is gevestigd in de later op het industrieterrein ontwikkelde fase V, is niet voldoende rekening gehouden met haar belangen. In dit verband heeft eiseres opgemerkt dat vaak als gesprekspartner de vereniging meubelplein Ekkersrijt wordt gekozen, terwijl deze zich exclusief op de fases I tot en met IV richt. Mede als gevolg hiervan heeft tijdens de planvorming de interne verkeersafwikkeling van het meubelplein als geheel onvoldoende aandacht gekregen, aldus eiseres.
5. De Minister, partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb, heeft zich -zakelijk weergegeven- aangesloten bij de standpunten van verweerder. Daarbij is aangegeven dat op 7 februari 2007 nog een gesprek heeft plaatsgevonden met daarbij Rijkswaterstaat, de Kamer van Koophandel en eiseres over de reconstructie van het knooppunt, maar dat dit gesprek behalve meer wederzijds begrip niet heeft geleid tot een verandering van standpunten.
Oordeel van de rechtbank
6. Vastgesteld wordt dat aan de formele eisen voor het volgen van de vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan. Verweerder heeft zich terecht en op goede gronden bevoegd geacht tot het verlenen van vrijstelling als hier bedoeld. Voorts wordt vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft tegen de beoogde reconstructie van het knooppunt A50/A58 als zodanig. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid bedoelde vrijstelling heeft kunnen verlenen zonder dat voorzien was in een extra aansluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 ter hoogte van de Stamweg.
7. Vooropgesteld wordt dat eiseres niet heeft betwist dat het huidige ontwerp van het knooppunt voldoet aan alle terzake geldende richtlijnen voor autosnelwegen en leidt tot een optimale doorstroming op het hoofdwegennet. Ter onderbouwing van haar standpunt dat in aanvulling op het huidige ontwerp een extra aansluiting mogelijk is verwijst eiseres naar het rapport van DHV van 11 januari 2007, waarin een onderbouwing voor twee mogelijke varianten wordt weergegeven. Het betreft een aansluiting vanuit noordelijke richting en een aansluiting vanuit zuidelijke richting (Kennedylaan), waarvan in de bijlagen bij het rapport de globale verkeerskundige schetsontwerpen zijn opgenomen.
8. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de notitie van Rijkswaterstaat van december 2006 met de titel ‘Een extra aansluiting bij Ekkersrijt?’, waarin is aangegeven dat voor een aansluiting op de A50 ter hoogte van de Stamweg vergaande maatregelen zijn vereist en de notitie van Rijkswaterstaat van 12 februari 2007, getiteld ‘Toets argumenten De Donjon BV’, waarin een beoordeling wordt gegeven van het DHV-rapport en wordt geconcludeerd dat de ontwerpen niet voldoen aan de relevante Richtlijnen voor Ontwerp van Autosnelwegen (ROA)-richtlijnen qua bewegwijzering.
9. Vastgesteld wordt dat de conclusie van het door Rijkswaterstaat, die als terzake deskundig kan worden beschouwd, opgestelde rapport van 12 februari 2007 door eiseres niet door middel van het overleggen van een rapportage van een deskundige is bestreden. Mede gelet hierop moet worden aangenomen dat de extra aansluiting uit verkeerstechnisch oogpunt niet kan worden gerealiseerd zonder ingrijpende wijzigingen van het huidige ontwerp. Ook de conclusie van Rijkswaterstaat dat de geprojecteerde rotondes het verkeersaanbod tot ruim na 2020 zullen kunnen verwerken is door eiseres niet gemotiveerd weersproken. Nu voorts niet aannemelijk is gemaakt dat de bereikbaarheid van eiseres door het huidige ontwerp onevenredig verslechtert, heeft verweerder in redelijkheid, gelet op de betrokken belangen, de vrijstelling kunnen verlenen zonder de door eiseres gewenste extra aansluiting. Verweerder heeft bij deze afweging tevens belang mogen hechten aan het feit dat de extra aansluiting gerealiseerd zou moeten worden op gronden die niet in eigendom zijn bij de betrokken gemeenten of Rijkswaterstaat en de omstandigheid dat de extra ontsluiting de doorstroming van het verkeer op het hoofdwegennet beperkt.
10. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen wordt allereerst overwogen dat het huidige ontwerp tot stand is gekomen na overleg tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Son en Breugel, het industrieschap Ekkersrijt, de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven en de Kamer van Koophandel. Daarnaast heeft verweerder in het kader van de vrijstellingsprocedure eiseres de mogelijkheid geboden haar zienswijze kenbaar te maken. Eiseres heeft hiervan gebruik gemaakt door haar belangen en de door haar gewenste extra aansluiting schriftelijk in te brengen bij verweerder. Gelet op de in het bestreden besluit gegeven reactie op de zienswijze van eiseres kan niet met vrucht worden staande gehouden dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eiseres en de door haar voorgestane extra aansluiting. Voor zover de grief van eiseres betrekking heeft op de interne verkeersstructuur van het meubelplein wordt opgemerkt dat verweerder heeft aangegeven dat deze nog uitgebreid besproken zal worden met partijen bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Ekkersrijt”. Dat een zodanige samenhang bestaat tussen de onderhavige reconstructie en de ontwikkeling van dat bestemmingsplan, dat de reconstructie redelijkerwijs geen doorgang behoort te vinden dan nadat omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan nadere duidelijkheid is verkregen, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat in de ontsluiting van het bedrijventerrein vanuit het zuiden reeds in eerdere ruimtelijke plannen is voorzien.
Conclusie
11. Op grond van vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor vernietiging van het bestreden besluit, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een veroordeling van één van de partijen in de proceskosten acht de rechtbank geen termen aanwezig.
13. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. J.H.G. van den Broek en
mr. M.T. van Vliet als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: