ECLI:NL:RBSHE:2007:BA5385

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4429, AWB 06/2891
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor individuele re-integratieovereenkomsten door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 maart 2007 uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen voor een individuele re-integratieovereenkomst (IRO) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.G.J. Raaijmakers, had in twee afzonderlijke zaken, AWB 05/4429 en AWB 06/2891, bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv om zijn aanvragen voor een IRO af te wijzen. De rechtbank heeft beide beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet op goede gronden had gehandeld bij de afwijzing van de aanvragen. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de aanvragen niet voldoende zorgvuldig was voorbereid en dat de communicatie van het Uwv niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn arbeidsongeschiktheid, recht had op een IRO en dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat hij niet meer onder hun verantwoordelijkheid viel op het moment van de aanvraag.

De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.288,00. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door de eiser gestorte griffierecht van € 75,00 moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de rechten van uitkeringsgerechtigden in het kader van re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/4429
AWB 06/2891
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2007
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.G.J. Raaijmakers,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.H.C. de Bruijn, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Zaak 05/4429
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder eisers aanvraag voor een individuele re-integratieovereenkomst (IRO) afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 15 november 2005 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Zaak 06/2891
Bij besluit van 30 november 2005 heeft verweerder eisers aanvraag voor een IRO afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 2 mei 2006 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
De zaken zijn gevoegd en behandeld op de zitting van 6 december 2006. De rechtbank heeft de stukken uit beide zaken over en weer gebruikt. Ter zitting is eiser verschenen in persoon, bijgestaan door mr. A. Turgut, kantoorgenote van eisers gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In deze zaken dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvragen voor een IRO heeft afgewezen.
2. Verweerder hanteert bij zijn besluiten ten aanzien van re-integratietrajecten een Beoordelingskader. Met ingang van 1 mei 2005 is het Beoordelingskader 2005 in werking getreden (Besluit beoordelingskader individuele reïntegratieovereenkomst 2005 van 13 april 2005, Stcrt. 2005/79, pag. 26); met ingang van 1 januari 2006 is het Beoordelingskader 2006 van toepassing (Besluit beoordelingskader individuele reïntegratieovereenkomst 2006 van 20 december 2005, Stcrt. 2006/5, pag. 20).
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de strekking van de brief van 22 februari 2005 blijkt dat het om een besluit gaat. In strijd met artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is echter geen melding gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken. Hoewel het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de termijn, is niet-ontvankelijkheid achterwege gebleven, nu sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Eiser heeft nagelaten een plaatsingsplan op te stellen in samenspraak met het door hem gekozen re-integratiebureau Capability BV. Op 7 januari 2005 is eisers voornemen om te starten met een re-integratietraject besproken met de casemanager. In dit gesprek werd afgesproken dat eiser binnen 35 dagen zijn aanvraag voor een IRO zou complementeren met een re-integratieplan. Eisers stelling dat Capability BV de voorwaarde heeft gesteld dat eiser voorafgaand aan het opstellen van het plaatsingsplan contact zou opnemen met de casemanager wordt niet gestaafd door de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken. De in beroep overgelegde e-mail van 4 maart 2005 maakt weliswaar melding van de vereiste afspraak, maar zowel de e-mail als de afspraak bij het re-integratiebureau dateert van na de datum van het primaire besluit.
Ten aanzien van het plan van Consolid Reïntegratie geldt dat eiser zich op 14 november 2005 heeft ziek gemeld. Met ingang van 27 februari 2006 heeft eiser zich hersteld gemeld en is eisers uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heropend. Per 13 maart 2006 heeft eiser zich wederom ziek gemeld; een herstelmelding volgde op 21 april 2006. De einddatum van eisers WW-uitkering is nader bepaald op 30 april 2006. Eiser is in de periode van 14 november 2005 tot en met 30 april 2006 slechts drie weken beschikbaar geweest voor de arbeidsmarkt. Aangezien de kans dat eiser binnen deze periode van drie, niet aaneengesloten weken met behulp van Consolid Reïntegratie daadwerkelijk werk zou hebben gevonden, klein is, is besloten niet tot deze investering over te gaan.
In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eiser per 2 mei 2006 niet meer WW-gerechtigd is. Dat betekent dat het starten van een re-integratietraject niet mogelijk is, omdat eiser niet meer onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt wat betreft de re-integratie.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk sprake was van een deugdelijk plaatsingsplan en dat er onredelijke eisen zijn gesteld bij de beoordeling van het re-integratietraject. Eiser heeft diverse malen re-integratieplannen ingediend en gesprekken met zijn casemanager aangevraagd. Met re-integratiebedrijf Capability BV werd een deugdelijk plaatsingsplan worden opgesteld, maar dit werd door verweerder al bij voorbaat afgewezen. Capability BV stelde de eis dat eiser eerst contact opnam met zijn casemanager alvorens er een trajectplan werd opgesteld. Eiser heeft echter niet de mogelijkheid gekregen om de plannen met zijn casemanager te bespreken. Als gevolg hiervan heeft eiser niet de mogelijkheid gehad om samen met Capability BV een plan op te stellen.
Voorts diende eiser een re-integratiebureau te vinden dat een baangarantie kon afgeven. Een re-integratiebureau zal alles in het werk stellen om de cliënt aan een baan te helpen, maar kan niet garanderen dat cliënt na afloop van het traject daadwerkelijk een baan zal hebben. Doordat aan eiser deze eis werd gesteld, is hem door verschillende re-integratiebureaus de deur gewezen. Eiser heeft er alles aan gedaan, en doet dat nog steeds, om een goed re-integratietraject op te zetten en terug te keren in het arbeidsproces. Hij heeft hiertoe al diverse voorstellen gedaan. Naar de mening van eiser is er sprake van een onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen hem en de casemanager over de wijze waarop hij in het arbeidsproces terug dient te keren. Dit belemmert eisers terugkeer in dit proces in aanzienlijke mate en hij is in een onhoudbare situatie terecht gekomen. Hierdoor kan aan de intentie van de WW, het zo snel mogelijk vinden van een passende baan, onmogelijk gehoor worden gegeven. De IRO dient te worden afgestemd op de wensen, behoeften, situatie en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde, waar in zijn situatie niet aan wordt voldaan.
Ten aanzien van het plan, opgesteld in samenwerking met Consolid Reïntegratie, geldt dat op het moment van de aanvraag eiser recht had op een WW-uitkering. Voorts staat arbeidsongeschiktheid niet in de weg aan het aangaan van een re-integratietraject. Daarnaast was de arbeidsongeschiktheid niet van dien aard dat deze langdurig zou zijn.
Eisers kansen om te re-integreren op de arbeidsmarkt zijn sterk teruggelopen. Hij heeft gedurende zijn WW-periode op geen enkele wijze kunnen re-integreren of werkervaring kunnen opdoen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. 05/4429
7. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
8. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. Om als besluit te kunnen worden aangemerkt, zal een beslissing de vaststelling van rechten en/of plichten moeten bevatten.
9. Bij brief van 22 februari 2005 is door een medewerker van verweerder eisers aanvraag voor een IRO afgewezen nu hij geen re-integratieplan via een re-integratiebureau zou hebben ingediend. De bewoordingen in de brief zijn niet eenduidig en de brief is niet namens verweerder ondertekend. Voorts is er geen rechtsmiddelenclausule opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat er desalniettemin sprake is van een besluit, nu de strekking van de brief is dat eiser geen re-integratietraject op kosten van verweerder mag starten en de brief dus rechtsgevolg heeft voor eiser.
10. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Vaststaat dat het bezwaarschrift van eiser niet binnen de daarvoor gegeven termijn van zes weken is ingediend en evenmin tijdig ter post is bezorgd.
12. Gezien de bovengenoemde manco’s van het besluit van 22 februari 2005 is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
13. De rechtbank wijst voorts op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgens welke een aan een primair besluit klevend bevoegdheidsgebrek geacht kan worden te zijn geheeld indien het besluit op bezwaar op correcte wijze door of namens het bevoegde orgaan is genomen (CRvB 3 maart 2005, LJN: AS9908). Het feit dat, in strijd met artikel 10:10 van de Awb, in het primair besluit niet is vermeld namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen, kan derhalve geacht worden te zijn hersteld met het bestreden besluit dat wèl namens verweerder is genomen.
14. In deze zaak staat verder de vraag centraal of verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een IRO heeft afgewezen.
15. Uit het Beoordelingskader 2005 volgt dat eiser zelf een plaatsingsplan mag opstellen, eventueel ondersteund door een re-integratiebedrijf. Een voorwaarde is dat het plaatsingsplan door zowel een re-integratiebedrijf als eiser is ondertekend.
16. Onder de gedingstukken in zaak AWB 06/2891 bevindt zich een uitdraai van een e-mail gedateerd 10 december 2004. Deze e-mail is gericht aan de heer Adriaansen en mevrouw Wooldrik, medewerkers van verweerder. De e-mail bevat een bijlage genaamd “Capability21.doc”. Deze bijlage bevindt zich kennelijk niet in het dossier. In de tekst van de e-mail zelf is, naast een begroting, het volgende vermeld: “Hierbij stuur ik een plan zodat ik verzekerd ben van werk”. Eiser heeft ter zitting gesteld dat dit het in samenwerking met Capabilty BV opgestelde en ondertekende plaatsingsplan is. Eiser heeft ter zitting gesteld dat mw. Wooldrik, eisers casemanager, heeft gekeken naar dit plan, maar het meteen heeft teruggegeven, omdat zij het plan niet geschikt voor eiser achtte en het geen baangarantie bood. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er niet professioneel is omgegaan met eiser. Hoewel hij er niet van is overtuigd dat er een ondertekend plaatsingsplan is geweest, heeft hij niet uitgesloten dat er een plan is geweest dat is weggegooid.
17. Onder deze omstandigheden is de rechtbank is van oordeel dat niet is uitgesloten dat de bijlage bij de e-mail van 10 december 2004 een plaatsingsplan van Capability BV en eiser bevatte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het besluit van 15 november 2005 komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
18. 06/2891
19. In deze zaak staat de vraag centraal of verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvraag voor een IRO betreffende een IRO-trajectplan van Consolid Reïntegratie heeft afgewezen.
20. Eiser heeft op 10 november 2005 een aanvraag voor een IRO ondertekend. Op de aanvraag is geen datum van ontvangst vermeld, maar de rechtbank zal ervan uitgaan dat eiser de aanvraag op 11 november 2005 op het kantoor van verweerder heeft ingeleverd, zoals is vermeld in het primair besluit.
21. Op grond van artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit SUWI kan het Uwv ten behoeve van de persoon, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) of de werknemer, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de WW, op diens aanvraag een IRO te sluiten met een re-integratiebedrijf, deskundige persoon of arbodienst, overeenkomstig de voorkeur van de aanvrager, ter uitvoering van werkzaamheden die zijn gericht op de inschakeling in het arbeidsproces. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 30, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet SUWI volgt dat ook een persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet in aanmerking komt voor een IRO. In de toelichting bij het Beoordelingskader 2006 is ook opgenomen dat in principe de cliënt die een uitkering ontvangt van het Uwv, voor de IRO in aanmerking komt. Gelet hierop kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn redenering dat eiser - die volgens verweerder in zijn verweerschrift van 2 maart 2005 tot en met 26 februari 2006 en voorts van 13 maart 2006 tot en met 20 april 2006 arbeidsongeschikt is geweest en een Ziektewetuitkering heeft genoten - omdat hij ziek was, niet in aanmerking kon komen voor een IRO. Ter zitting heeft verweerder ook toegegeven dat zijn standpunt in dezen niet juist is.
22. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het starten van een re-integratietraject niet mogelijk is, omdat eiser niet meer onder de verantwoordelijkheid van het Uwv valt wat betreft de re-integratie. Eisers aanvraag dateert evenwel van 11 november 2005 en hij had pas met ingang van 2 mei 2006 geen recht meer op een WW-uitkering. In het Beoordelingskader 2006 is aangegeven dat uiterlijk vier weken voordat het recht op uitkering verstrijkt een aanvraag om een IRO kan worden ingediend. Eiser was derhalve ruimschoots op tijd met zijn aanvraag. Verweerder kan eiser thans niet tegenwerpen dat hij niet meer onder de verantwoordelijkheid van het Uwv valt.
23. Uit het voorgaande volgt dat ook het bestreden besluit van 2 mei 2006 voor vernietiging in aanmerking komt.
24. De rechtbank zal beide beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
25. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.288,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 2 punten voor het indienen van (aanvullende) beroepschriften;
• 2 punten voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
26. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiser het in beide zaken gestorte griffierecht ten bedrage van € 75,00 (€ 37,00 + € 38,00) dient te worden vergoed.
27. De rechtbank wijst het verzoek om wettelijke rente af nu bij toekenning van een IRO door verweerder het daarmee gemoeide bedrag wordt betaald aan het betreffende re-integratiebedrijf en eiser in dit opzicht geen renteschade heeft geleden.
28. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart beide beroepen gegrond;
- vernietigt beide bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek om vergoeding van renteschade af;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 75,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.288,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de proceskosten in zaak AWB 06/2891 ten bedrage van € 644,00, moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter in tegenwoordigheid van mr. M. Brouwers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: