ECLI:NL:RBSHE:2007:BA4058

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/687
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor wijziging gebruik van een kantoor naar een Domushuis in Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de ontheffing van de Algemene Leefmilieuverordening Eindhoven 2003 (LMV) voor de wijziging van het gebruik van een kantoor aan de Dommelstraat 9 te Eindhoven naar een Domushuis. De eisers, waaronder Horecavereniging Dommelstraat en Vereniging van Appartementseigenaren De Tram, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, dat ontheffing verleende voor de wijziging van het gebruik en een reguliere bouwvergunning verleende voor de verbouwing van het kantoor. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ontvankelijkheid van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat Horecavereniging Stationskwartier niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijzen heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de formele bezwaren van de eisers behandeld en geoordeeld dat de termijn voor het indienen van stukken niet significant was overschreden en dat de eisers niet onevenredig in hun procesvoering zijn bemoeilijkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Domushuis, dat bedoeld is voor maximaal 25 mensen met een verleden als dakloze, geen onevenredige hinder voor het woonmilieu zal opleveren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de activiteiten van het Domushuis gelijk te stellen zijn met 'persoonlijke dienstverlening' en dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat de activiteiten geen onevenredige hinder voor de omgeving zullen veroorzaken. De rechtbank heeft ook het beheerconvenant in overweging genomen, dat is opgesteld om de leefbaarheid in het gebied te waarborgen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders redelijkerwijs ontheffing heeft kunnen verlenen en heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: Awb 07/687
Uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2007
inzake
Horecavereniging Dommelstraat;
Horecavereniging Stationskwartier;
[eiser], h.o.d.n. [handelsnaam];
Vereniging van Appartementseigenaren De Tram,
allen te Eindhoven,
eisers,
gemachtigde mr. M. Brüll,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Kepers.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Stichting Trudo (vergunninghoudster),
te Eindhoven,
gemachtigde mr. M.T.C.A. Smets.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2006 heeft verweerder ontheffing verleend op grond van artikel 6 van de Algemene Leefmilieuverordening Eindoven 2003 (LMV) ten behoeve van het wijzigen gebruik als kantoor in gebruik als kantoor en wonen van het perceel aan de Dommelstraat 9 te Eindhoven. Tevens heeft verweerder bij dit besluit een reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het kantoor op dit perceel.
Hiertegen is op 13 december 2006 door eisers bezwaar gemaakt.
Het bezwaar van eisers, voor zover betrekking hebbend op de ontheffing van de LMV, is door verweerder op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb, als beroep aan de rechtbank doorgezonden.
Voornoemd beroep is versneld behandeld ter zitting van 5 april 2007, waar eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Voorts zijn voor eisers verschenen G.W.J. de Goede en H.G.J. van Woezik. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden. Voor vergunninghoudster is eveneens verschenen ir. M. van Cleef.
Overwegingen
Vooraleerst zal de rechtbank ingaan op de vragen die gerezen zijn ten aanzien van de ontvankelijkheid van eisers.
Ontvankelijkheid eisers
Nu eisers ter zitting hebben erkend dat Horecavereniging Stationskwartier geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, moet - nog los van de vraag of deze vereniging al dan niet bestaat - op grond van het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, het beroep van deze vereniging niet-ontvankelijk worden verklaard.
De ten aanzien van de ontvankelijkheid van Horecavereniging Dommelstraat door vergunninghoudster opgeworpen bezwaren worden door de rechtbank gepasseerd. Met vergunninghoudster is de rechtbank weliswaar van oordeel dat het in de statuten van de vereniging omschreven doel niet op voorhand helder is, dat neemt echter niet weg dat de Horecavereniging Dommelstraat, op grond van haar doelstelling en de toelichting ter terechtzitting met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de vereniging, naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbende is te achten bij het besluit van verweerder tot het verlenen van ontheffing van het bepaalde in artikel 4 van de LMV.
Aangezien voorts niets is gesteld of gebleken dat aanleiding geeft te twijfelen aan de ontvankelijkheid van eisers in hun beroep zal de rechtbank overgaan tot een beoordeling van de zaak.
Het geschil beperkt zich thans tot de vraag of verweerder op goede gronden op grond van artikel 6 van de LMV ontheffing van het bepaalde in artikel 4 van de LMV heeft kunnen verlenen.
Ingebrachte stukken
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan zal de rechtbank een aantal formele bezwaren van eisers behandelen, die zien op de termijn waarbinnen voor de zitting stukken zijn toegezonden.
Eisers hebben aangevoerd dat het door verweerder ingebrachte aanvullende advies van de Milieudienst Regio Eindhoven (de Milieudienst), bij de rechtbank binnengekomen op 26 maart 2007, in deze procedure geen rol kan en/of mag spelen, nu het advies eerst op een kortere termijn dan 10 dagen voorafgaand aan de zitting aan eisers ter kennis is gebracht.
De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Weliswaar is de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb bepaalde termijn met één dag overschreden, maar gelet op deze minimale overschrijding in relatie tot het feit dat het een versnelde behandeling van het beroep betreft en in het aanvullende advies geen wezenlijk nieuwe inzichten naar voren komen, doch het advies kan worden beschouwd als een aanvullende motivering van het bestreden besluit, zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig in hun procesvoering bemoeilijkt.
Ten aanzien van de door vergunninghoudster ingebrachte stukken, te weten een notitie d.d. 29 maart 2007 van Tauw BV, alsmede een uittreksel uit het rapport “Leefbaarheid en veiligheid in het beheergebied Sartreweg”, is de rechtbank met eisers van oordeel dat deze stukken niet bij de beoordeling van het geschil kunnen worden betrokken, nu deze op respectievelijk drie en twee dagen voor de zitting zijn ingediend en eisers daar niet afdoende op hebben kunnen reageren.
Feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Vergunninghouder wil aan de Dommelstraat 9 een kantoor ombouwen tot een voorziening waarmee een combinatie van zelfstandig wonen en welzijn gerealiseerd kan worden, een zogeheten Domushuis, dat geëxploiteerd zal worden door het Leger des Heils.
In het Domushuis zal een woonruimte gerealiseerd worden voor ten hoogste 25 mensen die een verleden hebben als dakloze, al dan niet in combinatie met een verslaving. De betreffende bewoners zullen in het Domushuis hun hoofdverblijf hebben en zullen dan ook op dit adres ingeschreven staan. Er zullen persoonlijke, zelfstandige zitslaapkamers voor de bewoners gerealiseerd worden en gemeenschappelijke voorzieningen zoals een zit- en eetkamer en een gemeenschappelijke keuken. Voorts zal er in het pand permanent toezicht aanwezig zijn, om bij overlast in te kunnen grijpen.
De Dommelstraat vormt samen met Het Stationsplein het horecaconcentratiegebied “Stationskwartier”.
In verband met het te realiseren Domushuis is een beheerconvenant opgesteld waarin is vastgelegd op welke wijze samengewerkt zal worden om de leefbaarheid in het gebied minimaal op het huidige niveau te houden en op termijn te verbeteren. Dit convenant is ondertekend door de gemeente, de politie, vergunninghoudster, het Leger des Heils en de vereniging van eigenaren van residentie Seepaerdstad. Eisers hebben dit convenant (nog) niet ondertekend.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de stads- en dorpvernieuwing moet de bouwvergunning, onverminderd het bepaalde in artikel 44 van de Ww, eveneens worden geweigerd, indien het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd zou zijn met bepalingen van een leefmilieuverordening.
Ingevolge artikel 4 van de LMV is het verboden binnen het op de bij de verordening behorende kaart aangeduide toepassingsgebied, het gebruik van gronden en gebouwen te wijzigen in een gebruik anders dan voor wonen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de LMV wordt onder wonen verstaan het gebruik van een (gedeelte van) een gebouw en gronden, dat dient voor de huisvesting en verblijf van één afzonderlijk huishouden.
Ingevolge artikel 6 van de LMV kunnen burgemeester en wethouders voor bedrijven en daarbij behorende bedrijfsgronden gelegen binnen het toepassingsgebied van het in artikel 4 genoemde verbod, die ten tijde van het van kracht worden van deze verordening reeds als zodanig in gebruik waren, ontheffing verlenen voor een wijziging van het gebruik, mits:
a. het betreft een bedrijf dat genoemd wordt in bijlage I onder de categorieën 1, 2 of 3 of, voorzover daarin niet genoemd, een met deze categorieën naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijf;
b. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren;
c. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
d. de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb in acht is genomen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a wordt in de voorschriften van de LMV onder bedrijf verstaan elk gebouw of gedeelte van een gebouw alsmede de daarbijbehorende gronden of gedeelten daarvan waarbinnen een activiteit wordt ontwikkeld, welke genoemd wordt in de bijlage I (staat van bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van activiteiten genoemd onder e.
Beoordeling
Eisers hebben aangevoerd dat de ontheffing op grond van artikel 6 van de LMV niet kan worden verleend omdat niet is voldaan aan de voorwaarde verwoord in (de aanhef van) dit artikel, namelijk dat ontheffing kan worden verleend aan bedrijven die ten tijde van het van kracht worden van deze verordening reeds als zodanig in gebruik waren.
Met vergunninghoudster is de rechtbank echter van oordeel dat het woord “bedrijf” in de LMV blijkens de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, ziet op het gebouw waarbinnen een bedrijfsmatige activiteit plaatsvindt en niet op bedrijf als organisatorische eenheid. Zoals uit het verhandelde ter zitting is gebleken had het gebouw aan de Dommelstraat ten tijde van het van kracht worden van de LMV - augustus 2004 - de gebruiksfunctie kantoor en heeft het deze functie, behoudens een - niet relevante - korte onderbreking, gehad tot aan het moment dat in verband met onderhavig bouwplan om ontheffing voor een wijziging van het gebruik is verzocht. De door eisers aangevoerde grief wordt derhalve verworpen.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, zoals door eisers is betwist, voldaan is aan de voorwaarde onder a, van artikel 6 van de LMV.
Eisers hebben gesteld dat onvoldoende is gemotiveerd waarom verweerder van mening is dat de activiteit van het Domushuis gelijk te stellen is met “persoonlijke dienstverlening”, een bedrijfsactiviteit vallend onder categorie 1 van de bijlage bij de LMV.
De rechtbank stelt voorop dat de staat van bedrijfsactiviteiten bij de LMV beoogt de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten in kaart te brengen. Indicatoren daarvoor zijn de afstanden die in acht moeten worden genomen tot gevoelige bebouwing in de omgeving in verband met de aspecten geur, stof, geluid, gevaar, verkeer en visuele aspecten. Vastgesteld kan worden dat de activiteiten van het beoogde Domushuis niet in deze staat zijn opgenomen. Dit betekent dat gekeken moet worden of het beoogde bedrijf naar aard en invloed op de omgeving een met de categorieën 1, 2 of 3 gelijk te stellen bedrijf is.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de categorie voor de bedrijfstypering van het Domushuis voor het belangrijkste deel is geënt op het milieuaspect geluid. In het nadere advies van de Milieudienst d.d. 22 maart 2007 is daaromtrent gesteld: “Een minimale afstand van 10 meter tot gevoelige bebouwing in de omgeving is daarbij aangegeven. De afstand van 10 meter komt voort uit de verkeersaantrekkende beweging van klanten en/of bezoekers. In de specifieke situatie van het Domusproject aan de Dommelstraat 9 is de verkeersaantrekkende beweging van de inrichting echter nihil omdat de bewoners niet over een eigen vervoermiddel beschikken en er vrijwel geen sprake is van bezoekers.”
Nu hier door eisers niets wezenlijks tegenover is gesteld en voorts de rechtbank niets is gebleken dat aanleiding geeft uit te gaan van een ander, meer belastend milieuaspect, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de voorwaarde onder a om ontheffing te kunnen verlenen genoegzaam heeft onderbouwd.
De vraag of de bedrijfsactiviteiten van een Domushuis gelijk te stellen zijn aan “persoonlijke dienstverlening” kan dan ook verder buiten beschouwing blijven.
Nu voldaan is aan de voorwaarde onder a, dient beoordeeld te worden of eveneens voldaan is aan de voorwaarde onder b, van artikel 6 van de LMV.
Eisers hebben gesteld dat door verweerder miskend wordt dat de activiteiten van het Domushuis het woon-, werk- en leefklimaat ernstig zullen aantasten. De LMV is juist specifiek op de bescherming van het woon-, werk- en leefklimaat gericht, waarbij het weren van overlastgevende functies een basisprincipe is. Een ontheffing terzake is daar volgens eisers niet mee te verenigen. Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat de woonruimte wordt gerealiseerd voor ten hoogste 25 personen en gezien de begeleiding van en het toezicht op de bewoners van het Domushuis is de verwachting dat de huisvesting van een dergelijk aantal personen goed beheersbaar zal zijn. Ook is gewezen op het beheerconvenant dat is gesloten om de leefbaarheid van de nabijgelegen omgeving van het Domushuis in de toekomst op gelijk niveau te houden. Aldus ontstaat geen onevenredige hinder voor het woonmilieu. Juist door de mensen die normaal op straat zwerven op te vangen, verbetert het straatbeeld in de Dommelstraat.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat door middel van camerabewaking, zowel aan de straat- als aan de achterzijde van het Domushuis, de veiligheid, alsmede het gevoel voor veiligheid verhoogd zullen worden. Eveneens is in dit verband van belang dat er in het Domushuis een portier aanwezig zal zijn.
De rechtbank neemt in overweging dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de vraag of de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren. Ten aanzien van het beheerconvenant overweegt de rechtbank dat, alhoewel eisers dit niet hebben ondertekend, verweerder en vergunninghoudster wel degelijk aan het convenant zijn gebonden. Mede gelet hierop, maar ook met het oog op bovenstaande door verweerder en vergunninghoudster aangevoerde en ter zitting gebleken waarborgen en in de wetenschap dat nooit voor 100% gegarandeerd kan worden dat geen hinder voor het woonmilieu zal ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat ook aan de voorwaarde onder b, van artikel 6 van de LMV is voldaan. Daarbij zij opgemerkt dat eisers hieromtrent, anders dan verwachtingen dienaangaande, geen feiten hebben aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Tenslotte hebben eisers aangevoerd dat verweerder geen belangenafweging heeft uitgevoerd.
Verweerder heeft aangevoerd dat de belangen van eisers zijn afgewogen tegen die van de aanvrager van de bouwvergunning. Deze belangen zijn afgewogen aan de hand van de vier voorwaarden van artikel 6 van de LMV. Daarmee, en gelet op het vooroverwogene, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van eisers niet gevolgd kan worden en dat overigens van een onredelijke belangenafweging niets is gebleken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder redelijkerwijs voor de wijziging van het gebruik ontheffing van het bepaalde in artikel 4 van de LMV heeft kunnen verlenen. Het besluit zal derhalve in stand gelaten worden en het beroep zal ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart Horecavereniging Stationskwartier niet-ontvankelijk in haar beroep;
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. W.C.E. Winfield en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als leden en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. H.J. v.d. Meiden als griffier op 20 april 2007.?