ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ2945

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 2645
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen fictieve weigering van verklaring van geen bezwaar voor Factory Outlet Centre

In deze zaak gaat het om een bezwaar tegen de fictieve weigering van een verklaring van geen bezwaar voor de realisatie van een Factory Outlet Centre (FOC) door eisers. Op 5 juli 2004 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente [naam] een aanvraag ingediend bij verweerder voor een verklaring van geen bezwaar. Verweerder heeft echter niet tijdig een besluit genomen, waardoor op 1 september 2004 van rechtswege een fictieve weigering is ontstaan. Eisers hebben op 18 oktober 2004 bezwaar gemaakt tegen deze fictieve weigering, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de verklaring van geen bezwaar voor het FOC in [naam] samenhangt met de verlening van een dergelijke verklaring voor een concurrerend FOC in [plaatsnaam]. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers bevestigd, maar heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de wet is genomen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de vernietiging niet tot een ander resultaat kan leiden. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder het door eisers gestorte griffierecht moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/2645
Uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2006
inzake
1. [eiseres]
gevestigd te Amersfoort,
en
2. [eiseres]
gevestigd te Giessen,
eisers,
[gemachtigde]
tegen
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder,
[gemachtigde]
Aan het geding hebben als partij deelgenomen [bedrijf] gevestigd te Californië (Verenigde Staten van Amerika[plaatsnaam]rijf] gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: belanghebbenden), [gemachtigde]
Procesverloop
Op 5 juli 2004 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente [naam] aan verweerder verzocht om verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor de realisering door eisers van een Factory Outlet Centre (FOC) te [naam].
Op 18 oktober 2004 hebben eisers bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de - naar eisers stellen - fictieve weigering een besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar te nemen.
Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder geweigerd aan burgemeester en wethouders van de gemeente [naam] de gevraagde verklaring van geen bezwaar te verlenen.
Tegen dit besluit hebben eisers op 7 januari 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van burgemeester en wethouders van [naam] om een verklaring van geen bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van enig proces-belang en het bezwaar van eisers tegen het besluit van 23 november 2004 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers op 22 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 augustus 2006, waar partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank zal allereerst ingaan op het door belanghebbenden ter zitting bepleite standpunt dat eisers bezwaren door verweerder niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard, nu zij niet als belanghebbende bij de primaire weigering van de door burgemeester en wethouders van [naam] aangevraagde verklaring van geen bezwaar kunnen worden aangemerkt. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2006 (AB2006, 228) waaruit naar hun mening de conclusie moet worden getrokken dat uitsluitend de aanvrager van de verklaring van geen bezwaar zelf als belanghebbende bij een afwijzend besluit kan worden aangemerkt.
2. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat voormelde uitspraak betrekking had op de vraag wie als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij een besluit tot weigering van vrijstelling op grond van de WRO en bouwvergunning. Voorzover uit die uitspraak kan worden afgeleid dat slechts de aanvrager van een vrijstelling of bouwvergunning alsmede degenen die een aan de aanvrager tegengesteld belang hebben, als belanghebbende bij een dergelijk weigeringsbesluit zijn aan te merken, strekt de betekenis daarvan zich naar het oordeel van de rechtbank niet uit tot gevallen als de onderhavige. Anders dan vrijstelling of bouwvergunning kan een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 19a, vijfde en zesde lid, van de WRO uitsluitend door de gemeenteraad dan wel burgemeester en wethouders worden aangevraagd. Dit doet niet af aan het feit dat het belang voor de aanvrager van de vrijstelling bij het verkrijgen door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders van een verklaring van geen bezwaar evident is. Zonder een dergelijke verklaring kan de gevraagde vrijstelling immers niet worden verleend. Indien uitsluitend burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tegen een weigering voorziening zouden kunnen vragen, zou degene te wiens behoeve die verklaring is aangevraagd (de aanvrager van de vrijstelling) de rechtmatigheid van die weigering niet zelf aan de bestuursrechter kunnen voorleggen. Voor de opvatting dat zulks door de wetgever is beoogd heeft de rechtbank geen steun kunnen vinden in de wetsgeschiedenis.
3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht de niet-ontvankelijkverklaring van eisers op de door belanghebbende bepleite grond achterwege heeft gelaten.
4. De rechtbank gaat vervolgens in op het beroep, voorzover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van burgemeester en wethouders van [naam] om een verklaring van geen bezwaar. Eisers betwisten de juistheid van de aan dit besluit ten grondslag liggende overweging dat zij geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de gegrondheid van hun bezwaar.
5. De rechtbank laat in het midden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van burgemeester en wethouders van [naam] wegens het ontbreken van procesbelang. Daartoe wordt als volgt overwogen.
6. Ingevolge artikel 19a, achtste lid, eerste volzin, van de WRO - voorzover hier van belang - wordt het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het eerste lid, binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende aanvraag bekend gemaakt. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit aan de gemeenteraad, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders hebben bekend gemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring, aldus de laatste volzin van dit artikellid.
7. Uit de stukken blijkt dat het op 5 juli 2004 gedateerde aanvraagformulier om een verklaring van geen bezwaar op 6 juli 2004 door verweerder is ontvangen. Verweerder had ingevolge artikel 19a, achtste lid, van de WRO derhalve uiterlijk op 31 augustus 2004 een besluit moeten nemen op de aanvraag. Nu verweerder dit heeft nagelaten is, gelet op dit artikellid, op 1 september 2004 van rechtswege het - fictieve - besluit onstaan, houdende weigering van de verklaring van geen bezwaar. Tegen dit besluit stond, gelet op artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gedurende zes weken, de mogelijkheid bezwaar te maken open. Dit betekent dat eisers uiterlijk op 13 oktober 2004 bij verweerder bezwaar hadden moeten maken. Het onderhavige bezwaarschrift dateert echter van 18 oktober 2004 en is derhalve niet tijdig ingediend. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten, is het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat eisers er blijkens voornoemd bezwaarschrift kennelijk van uitgaan, dat in casu sprake is van het - enkel - niet-tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, in welk geval op grond van artikel 6:12, eerste lid, van deze wet het bezwaar niet aan een termijn is gebonden. In het onderhavige geval is echter door het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van burgemeester en wethouders van [naam] van rechtswege een door wetsduiding inhoudelijk besluit ontstaan. De artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb, die volgens vaste jurisprudentie louter een procedureel middel zijn om een bestuursorgaan tot besluitvorming te dwingen, missen in een dergelijk geval toepassing. Ook verweerder heeft dit miskend.
8. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit, voorzover het betrekking heeft op eisers bezwaar tegen de fictieve weigering van de gevraagde verklaring van geen bezwaar, is genomen in strijd met de wet. Het bestreden besluit komt in zoverre derhalve, onder gegrondverklaring van het beroep, voor vernietiging in aanmerking. Nu de vernietiging echter tot geen ander resultaat kan leiden dan dat het bezwaar van eisers wederom niet-ontvankelijk wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
9. De rechtbank zal vervolgens het beroep behandelen, voorzover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers tegen het besluit van verweerder van 23 november 2004, houdende de weigering om aan burgemeester en wethouders van [naam] een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor de door eisers beoogde realisering van een FOC.
10. De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat verweerder, nadat op grond van artikel 19a, achtste lid, van de WRO de fictieve weigering van de gevraagde verklaring van geen bezwaar is ontstaan, alsnog een reëel besluit omtrent de aanvraag om een dergelijke verklaring neemt.
11. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO - voorzover hier van belang - kan de gemeenteraad ten behoeve van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
12. Ingevolge artikel 55, aanhef en onder a, van de WRO - voorzover hier van belang - worden voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en het besluit waarop de verklaring betrekking heeft.
13. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
14. Zowel eisers als belanghebbenden zijn voornemens om een FOC te realiseren en exploiteren. Eisers wensen dit in [naam] te doen, belanghebbenden in [plaatsnaam]. Om deze projecten te verwezenlijken is in beide gevallen de medewerking van verweerder nodig in de vorm van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Door zowel burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] als burgemeester en wethouders van [naam] zijn daartoe aanvragen bij verweerder ingediend. Bij besluit van 1 september 2004 heeft verweerder aan burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] de gevraagde verklaring van geen bezwaar verleend. Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder de door burgemeester en wethouders van [naam] aangevraagde verklaring van geen bezwaar geweigerd.
Met gebruikmaking van de door verweerder verleende verklaring van geen bezwaar hebben burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] op 2 september 2004 aan belanghebbenden vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning verleend voor de realisering van een FOC te [plaatsnaam].
Tussen de verlening van de ene verklaring van geen bezwaar en de weigering van de andere verklaring van geen bezwaar bestaat in zoverre een samenhang, dat in de visie van verweerder uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in West-Brabant slechts plaats is voor één FOC. De keuze van verweerder om medewerking te verlenen aan de vestiging van een FOC te [plaatsnaam] impliceert derhalve dat medewerking aan een dergelijke vestiging te [naam] in beginsel dient te worden geweigerd.
15. De rechtbank stelt vast dat de door eisers tegen het bestreden besluit aangevoerde grieven zich in wezen alle richten op de bij zijn besluitvorming in het voordeel van de locatie te [plaatsnaam] uitgevallen keuze van verweerder. Gelet op artikel 55, aanhef en onder a, van de WRO kan een besluit van verweerder tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als thans aan de orde, evenwel slechts tegelijkertijd met het besluit waarop de verklaring betrekking heeft (in casu het besluit van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning) onderwerp zijn van voorziening op grond van de Awb. Dit brengt mee dat de verlening door verweerder van de door burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] aangevraagde verklaring van geen bezwaar in de onderhavige procedure als een gegeven dient te worden beschouwd. Ter beoordeling kan in de onderhavige zaak derhalve uitsluitend staan de vraag naar de rechtmatigheid van de weigering van de gevraagde verklaring van een bezwaar, uitgaande van de omstandigheid dat reeds elders in West-Brabant, te weten te [plaatsnaam], een FOC zal worden opgericht. Nu eisers de juistheid van verweerders opvatting dat in die regio slechts plaats is voor één FOC, niet betwisten, kunnen de door hen aangevoerde grieven niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat een ander oordeel ertoe zou leiden dat de onderhavige procedure in wezen een doublure zou vormen met die tegen de verlening door burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] van vrijstelling en bouwvergunning voor een FOC aldaar. Immers, in die procedure, die zich thans - wederom - in de bezwaarfase bevindt, kunnen eisers al hun hiervoor bedoelde grieven ten volle inbrengen.
16. Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.
17. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
( 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
( waarde per punt ? 322,00
( wegingsfactor 1.
18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ad ? 276,00 dient te worden vergoed.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond, voorzover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- verklaard het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast verweerder aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad ? 276,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op ? 644,00;
- wijst de provincie Noord-Brabant aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, voorzitter, en mrs. A.H.N. Kruijer en M.L.P. van Cruchten, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: