RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/870333-05
Uitspraakdatum: 10 oktober 2006
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
Boskalis B.V.,
gevestigd te 3065 SB Rotterdam, 's-Gravenweg 399-405.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 maart 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 03 april 2004 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, in ieder geval in Nederland, als werkgever/werkgeefster, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het winnen van ophoogzand en/of ophoogklei, die verdachte als werkgever/werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op een lokatie plaatselijk bekend als "De Grote Wielen", gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, bestaande dat gevaar hieruit dat (spelende) kinderen, althans derden, bedolven konden worden onder het zand, geen doeltreffende maatregelen genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers was genoemde lokatie, in ieder geval het gedeelte "Hoofddepot C", vrij toegankelijk en/of was genoemde lokatie niet voorzien van een deugdelijke afscheiding;
[arikel 10 Arbeidsomstandighedenwet 1998]
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 26 september 2006 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsverweer.
De raadsman van verdachte heeft op de gronden als vermeld in de door hem overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, geconcludeerd tot vrijspraak, omdat verdachte niet gehouden was een afscheiding aan te brengen, dan wel bij de toegangswegen de nader in de tenlastelegging geduide borden te plaatsen.
In tegenstelling tot de raadsman acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een gevaarlijke situatie, die redelijkerwijze was te voorzien. Dit blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van bevindingen op pag. 42, inhoudende onder meer de mededeling van de heer [werknemer], als uitvoerder verbonden aan het bedrijf van verdachte: zanddepots zijn levensgevaarlijk en ik zou mijn kinderen niet toestaan om zanddepots te betreden omdat dit levensgevaarlijk is;
- de verklaring van de heer [werknemer] op pag. 69, respectievelijk pag. 71 van het proces-verbaal: bijvoorbeeld door het in beweging brengen door mensen kan de opbouw van het talud negatief worden beïnvloed en ik heb kinderen wel eens op zanddepots aangetroffen en ze toen op het gevaar gewezen en vervolgens weggestuurd;
- uit de verklaring van de heer [betrokkene], als civiel ingenieur verbonden aan de gemeente Rotterdam, afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 februari 2006, volgt dat in de gemeente Rotterdam om een droog zanddepot altijd bordjes met "verboden toegang" en "gevaarlijk terrein" worden geplaatst;
- de verklaring van verdachte (bij monde van de heer [gemachtigde] ter terechtzitting: binnen de bebouwde kom wordt een dergelijk zanddepot wel omheind.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 april 2004 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, als werkgeefster, terwijl in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het winnen van ophoogzand en/of ophoogklei, die verdachte als werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een inrichting, te weten op een locatie plaatselijk bekend als "De Groote Wielen", gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, bestaande dat gevaar hieruit dat (spelende) kinderen bedolven konden worden onder het zand, geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers was het gedeelte "Hoofddepot C", vrij toegankelijk en was genoemde locatie niet voorzien van een deugdelijke afscheiding en waren bij de toegangswegen tot genoemde locatie geen borden aangebracht met de tekst "verboden toegang" en/of borden met een gevaarsteken en/of borden die gevaar aanduiden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman van verdachte gedane beroep op afwezigheid van alle schuld (verontschuldigbare dwaling over de uitleg van artikel 10 Arbeidsomstandighedenwet).
Reeds gelet op de verklaringen van de heer [werknemer] (zie hiervoor onder bewijsverweer) en de dynamische eigenschappen van zand heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid kunnen menen dat door het niet plaatsen van een deugdelijke afscheiding, bijvoorbeeld een hek, of waarschuwingsborden er geen gevaar voor derden kon ontstaan.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te haren laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 36f, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 10 en 66 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een geldboete van € 20.000,--, waarvan € 10.000,-- voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar,
Afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de ingrijpende gevolgen die het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft gehad voor [slachtoffer] en zijn familie;
- tegen verdachte werd blijkens een haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatie-register reeds eerder een proces-verbaal opgemaakt terzake een soortgelijk feit, voor welk feit verdachte een transactie heeft betaald.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen geldboete zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, begaan door een rechtspersoon
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Geldboete van EUR 15.000,00 waarvan EUR 7.500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 4.079,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 4.079,00 (zegge: vierduizend negenenzeventig euro).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 4.079,00 (zegge: vierduizend negenenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. G.A.F.M. Wouters en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier
en is uitgesproken op 10 oktober 2006.
Parketnummer: 01/870333-05 pag. 6
Boskalis B.V.