ECLI:NL:RBSHE:2006:AY9767

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/875220-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor gemeente 's-Hertogenbosch wegens overtreding vergunning Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente was ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 3 april 2004 te Rosmalen, in strijd met de aan haar verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer, had gehandeld. De vergunning, verleend door het college van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 29 januari 2002, stond de gemeente toe een inrichting voor het inwinnen van ophoogzand en/of ophoogklei te hebben. Echter, de gemeente had nagelaten om een deugdelijke afscheiding te plaatsen bij het depotterrein, waardoor dit vrij toegankelijk was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente opzettelijk had gehandeld in strijd met voorschrift 1.3.2 van de vergunning, dat duidelijk voorschrijft dat depotterreinen niet vrij toegankelijk mogen zijn en dat er een deugdelijke afscheiding aanwezig moet zijn. De verdediging van de gemeente stelde dat dit voorschrift niet van toepassing was op het hoofddepot C, maar de rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat de tekst van het voorschrift eenduidig was en geen ruimte liet voor andere interpretaties. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen en sprak de gemeente vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een geldboete op van EUR 1000,00, waarbij zij rekening hield met de omstandigheden van de zaak en de aard van het delict. De kosten van partijen werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 26 september 2006, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/875220-05
Uitspraakdatum: 10 oktober 2006
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
Gemeente 's-Hertogenbosch,
gevestigd te 5211 HH 's-Hertogenbosch, Wolvenhoek 1.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 maart 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 03 april 2004 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, terwijl aan de gemeente 's-Hertogenbosch door het college van de Gedeputeerde Staten van de provincie van Noord Brabant bij besluit van 29 januari 2002 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel plaatselijk bekend als De Grote Wielen oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor het inwinnen van ophoogzand en/of ophoogklei, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 11.3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met voorschrift 1.3.2. van die vergunning, immers waren de depotterreinen, in ieder geval het gedeelte "Hoofddepot C" vrij toegankelijk en/of was ter plaatse geen (deugdelijke) afscheiding aanwezig;
[artikel 18/18 Wet Milieubeheer]
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsverweer.
De raadsman van verdachte heeft op de gronden als vermeld in de door hem overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, geconcludeerd tot vrijspraak. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat vergunningvoorschrift 1.3.2. geen betrekking heeft op hoofddepot
C. Immers naar zijn mening ziet het alleen op de zogenaamde natte zandwinning.
Anders dan de verdediging oordeelt de rechtbank dat dit voorschrift wel van toepassing was op hoofddepot C, want de tekst van het voorschrift "De depotterreinen mogen niet vrij toegankelijk zijn. Er moet een deugdelijke afscheiding aanwezig zijn" is duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar, terwijl bovendien geen onderscheid wordt gemaakt tussen droge en natte zandwinning. Ook voor het overige valt uit de vergunning niet af te leiden dat voorschrift 1.3.2. alleen betrekking heeft op natte zandwinning.
De rechtbank is anders dan de verdediging eveneens van mening dat er sprake is van opzettelijke overtreding van het voorschrift nu de gemeente bewust heeft nagelaten een deugdelijke afscheiding, bijvoorbeeld een hekwerk, te plaatsen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 april 2004 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, terwijl aan de gemeente 's-Hertogenbosch door het college van de Gedeputeerde Staten van de provincie van Noord-Brabant bij besluit van 29 januari 2002 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel plaatselijk bekend als De Groote Wielen oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor het inwinnen van ophoogzand en/of ophoogklei, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 11.3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschrift 1.3.2. van die vergunning, immers was van het depotterrein, het gedeelte "Hoofddepot C" vrij toegankelijk en was ter plaatse geen (deugdelijke) afscheiding aanwezig.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid van het feit.
De raadsman acht voorschrift 1.3.2. van de vergunning niet verbindend, dan wel is van mening dat het voorschrift buiten toepassing moet worden verklaard, omdat hiermee geen enkel milieubelang wordt gediend en het voorschrift derhalve in strijd is met de Wet milieubeheer.
De rechtbank onderschrijft deze zienswijze niet.
Uit de brief van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant aan het college van Burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch d.d. 15 april 2004 (p. 670) en uit de verklaring van mevrouw [betrokkene], als milieumedewerker verbonden aan de Provincie Noord-Brabant, afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 februari 2006, blijkt dat voorschrift 1.3.2. van de milieuvergunning is opgenomen ter bescherming van het milieu. Het voorschrift dient enig milieubelang en past naar het oordeel van de rechtbank binnen de milieuvergunning en is derhalve verbindend. Of opname van een dergelijk voorschrift in een milieuvergunning ongebruikelijk is of niet is daarbij niet van doorslaggevend belang. De gemeente 's-Hertogenbosch had zich aan de duidelijke tekst van dat voorschrift moeten houden.
De strafbaarheid van de verdachte.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman van verdachte gedane beroep op afwezigheid van alle schuld in de zin van verontschuldigbare dwaling.
Verdachte handelde in strijd met een duidelijk en eenduidig voorschrift. Zij had de verplichting te zorgen voor de aanwezigheid van een deugdelijke afscheiding om het depotterrein, maar heeft er voor gekozen dat niet te doen, terwijl zij evenmin het bevoegd gezag, de Provincie, hieromtrent heeft geïnformeerd.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te haren laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1.1, 18.18 en 22.2 van de Wet milieubeheer.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een geldboete van ? 5.000,00,
afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
De vaststelling van overtreding van vergunningvoorschrift 1.3.2. betreft niet het vaststellen van schuld aan het ongeval en de zeer te betreuren gevolgen ervan. Het overlijden van [slachtoffer] kan derhalve niet van invloed zijn op de hoogte van de op te leggen straf en is dat ook niet geweest.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden:
- er is sprake van een relatief gering milieudelict;
- het delict is gepleegd door een publiekrechtelijke rechtspersoon met een voorbeeldfunctie.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren, omdat er onvoldoende causaal verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade.
Gelet op alle omstandigheden zal de rechtbank de kosten van partijen compenseren, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
Geldboete van EUR 1000,00.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. G.A.F.M. Wouters en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier
en is uitgesproken op 10 oktober 2006.
Parketnummer: 01/875220-05 pag. 6
Gemeente 's-Hertogenbosch