ECLI:NL:RBSHE:2006:AY0270

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 04 / 680
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oorzakelijk verband tussen vermindering melkafgifte en vliegtuiglawaai door baandraaiing vliegveld Eindhoven

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek van eiser, een agrarisch ondernemer, om schadevergoeding wegens planschade als gevolg van de baandraaiing van het vliegveld Eindhoven. Eiser stelde dat de toename van vliegtuiglawaai door deze baandraaiing leidde tot een vermindering van de melkafgifte van zijn koeien, wat hem dwong zijn melkveebedrijf om te schakelen naar vleesvee. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het verzoek van eiser zorgvuldig onderzocht, inclusief de rapporten van de schadebeoordelingscommissie en de StAB. De rechtbank concludeerde dat er geen oorzakelijk verband kon worden vastgesteld tussen de vermeende schade en de wijziging van het planologisch regime. De rechtbank oordeelde dat de lichte daling in de melkproductie niet substantieel genoeg was om te concluderen dat eiser gedwongen was zijn bedrijfsvoering aan te passen. Bovendien werd vastgesteld dat de geluidshinder niet leidde tot een significante waardevermindering van de onroerende zaken van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee het besluit van verweerder om de schadevergoeding te verlenen conform het advies van de commissie werd bevestigd.

Uitspraak

uitspraak
____________________________________________________________________ _
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 04/680
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 23 juni 2006
inzake
[eiser]
te Eindhoven,
eiser,
[gemachtigden]
tegen
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2000 heeft verweerder beslist op eisers aan de raad van de toenmalige gemeente Veldhoven gerichte verzoek als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) d.d. 29 oktober 1992 en hem een bedrag van
fl. 20.125,90 toegekend.
Verweerder heeft de tegen dit besluit bij schrijven van 10 april 2000 ingediende bezwaren bij besluit van 27 januari 2004 ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit tijdig ingediende beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 oktober 2005, alwaar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigden.
Van oordeel zijnde dat het onderzoek niet volledig is geweest heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om verweerder te verzoeken nadere informatie te verstrekken.
Bij schrijven van 5 december 2005 heeft verweerder nadere informatie aan de rechtbank gezonden. Nadat de rechtbank eiser in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren, is de behandeling ter zitting op 12 mei 2006 voortgezet. Aldaar heeft eiser zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 27 januari 2004 in rechte kan worden gehandhaafd.
2. In verband met een grenscorrectie tussen de gemeenten Veldhoven en Eindhoven is Luchtvaartterrein Eindhoven, ook wel vliegveld Welschap genoemd, met ingang van
1 januari 1994 gaan behoren tot de gemeente Eindhoven. Daarmee werd verweerder bevoegd op een verzoek als dat van eiser te beslissen. In eerste instantie is het verzoek aangehouden in afwachting van de uitkomst van de procedure tussen een aantal andere omwonenden van Welschap en verweerders gemeente. Het college van burgemeester en wethouders van die gemeente heeft, nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 13 maart 1997 uitspraak had gedaan in de hiervoor bedoelde procedure, aan de schadebeoordelingscommissie Welschap advies gevraagd over het verzoek. Het advies is in april 1999 uitgebracht.
3. Het verzoek van eiser om vergoeding van planschade voert terug op het besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Veldhoven van 11 oktober 1982 tot verlening van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, van het destijds geldende 'Uitbreidingsplan gemeente Veldhoven, Plan in Hoofdzaak', ten behoeve van de aanleg van een nieuwe start- en landingsbaan van het Luchtvaartterrein Eindhoven. De vrijstelling werd verleend aan het ministerie van Defensie. Het besluit, dat d.d. 10 november 1982 onherroepelijk is geworden, liep vooruit op het per 14 februari 1987 onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Welschap A'. Op 2 juli 1984 is de nieuwe baan in gebruik genomen.
Dit vrijstellingsbesluit is tot stand gekomen naar aanleiding van het besluit van de staatssecretaris van Defensie van 5 mei 1978 (Stcrt. 1978, 122) tot aanwijzing van diverse terreinen tot luchtvaartterrein, als bedoeld in de artikelen 18 e.v. van de Luchtvaartwet (de Lvw), zoals die artikelen destijds luidden, welk aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden bij Koninklijk Besluit van 6 sept. 1979, nr. 45.
Aan dit KB is een kaart gehecht van het Nationale Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium van mei 1978, met berekeningsnummer 780519121143, waarop de geluidbelasting is weergegeven in de omgeving van het vliegveld door vliegbewegingen naar en vanaf de nieuwe start- en landingsbaan, gemeten in Ke. Daarnaast is een kaart beschikbaar, gedateerd 24 juli 1984, waarop de geluidcontouren van de nieuwe, gedraaide baan ter indicatie zijn geprojecteerd op de oude baan en waarbij evenals op de kaart van mei 1978 de contour van 35 Ke als maximum is aangehouden.
4. Eisers verzoek heeft betrekking op zijn bedrijf en onroerende zaken gelegen aan de [adres] en 39 te Oirschot. Op de peildatum ging het om een agrarisch bedrijf, kadastraal bekend gemeentre Oirschot, [adres], groot 9.33.60 ha met daarop een bedrijfswoning[adres]], garage, aaneengebouwde werktuigenloods/jongveestal, ligboxenstal, tweede woning (Eindhovensedijk 39) met ondergrond, erf en tuin en voor het overige landbouwgrond (wei- en bouwland). Tot het bedrijf behoorde in 1982 in totaal 23.46.15 ha grond, waarvan 21.60.55 ha huiskavel met aaneengesloten bouw- en weiland en 1.85.60 ha bouwland op afstand.
Eiser heeft zijn schadeclaim gebaseerd op twee schaderapporten d.d. oktober 1992 en april 1995 afkomstig van [Taxatie- en Adviesburo]. Op grond van deze rapporten vraagt eiser vergoeding van waardedaling van zijn onroerende zaken, van inkomens- en belastingschade, van aanpassingskosten, van isolatiekosten, alsmede van kosten voor deskundigenadvies en juridische bijstand, een en ander vermeerderd met wettelijke rente. Het totale schadebedrag is begroot op fl. 1.682.599,00. Daarbij is aangegeven dat als gevolg van de baandraaiing de gebouwen op circa 850 en de weilanden op circa 400 meter van de vliegbaan zijn komen te liggen, zodat het bedrijf in de hinderlijke geluidzone van 35 tot 45 Ke terechtkwam. In verband met deze geluidbelasting heeft eiser zich genoodzaakt gezien zijn melkveebedrijf te beëindigen en over te schakelen naar het houden en fokken van vleesvee, zodat de schade zoveel mogelijk werd beperkt. In 2000 heeft eiser de exploitatie van zijn bedrijf gestaakt in verband met onteigening door de gemeente Eindhoven. Per schrijven van 18 december 2002 heeft eiser de geclaimde schade verhoogd tot een bedrag van ? 2.378.050,00.
5. De schadebeoordelingscommissie Welschap (verder: de commissie) heeft op 29 april 1999 over eisers verzoek gerapporteerd. Het advies van de commissie bestaat uit een algemeen deel dat op alle planschadeverzoeken betrekking heeft en een individueel deel, dat op de situatie van eiser is toegespitst.
Gelet op de geluidcontouren en op de ligging van de onroerende zaken van eiser ten opzichte daarvan, stelt de commissie vast dat in de nieuwe situatie voor eiser sprake is van een toename van de geluidhinder.
Ten aanzien van de diverse schadeposten heeft de commissie - kort weergegeven - als volgt geadviseerd:
- de schade met betrekking tot de woningen [adres] en 39 wordt berekend op een bedrag van fl. 6.229,25 (waardedaling ad. fl. 38.500,-- minus vergoeding door het ministerie van Defensie voor geluidwerende voorzieningen);
- onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 1997 (vindplaats: AB 1997/362) wordt geconcludeerd dat eiser ten gevolge van de baandraaiing geen schade heeft geleden in de vorm van waardevermindering van de bedrijfsopstallen en/of -gronden;
- voorts stelt de commissie dat van bedrijfsschade/winstderving en/of inkomensschade in verband met de baandraaiing geen sprake is;
- de commissie is tevens van oordeel dat er voor eiser geen noodzaak bestond om zijn melkveebedrijf in 1987 om te zetten in een vleesveebedrijf;
- op grond van jurisprudentie meent de commissie dat eventuele belastingschade geen schade vormt in de zin van artikel 49 van de WRO;
- aangaande deskundigenkosten komt de commissie tot een schade bedrag van
fl. 4.410,00;
- inclusief wettelijke rente tot 1 januari 1996 komt de commissie op een totaal uit te keren bedrag van fl. 20.125,90.
6. Bij besluit van 7 februari 2000 is overeenkomstig dit advies besloten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 1996 tot aan de dag van betaling.
Naar aanleiding van de bezwaren van eiser tegen dit besluit heeft verweerder de commissie verzocht op de bezwaren te reageren, hetgeen per brief van 19 maart 2002 is geschied.
Vervolgens heeft verweerder, conform het advies van de Commissie voor bezwaar en ombudszaken (verder: de bezwaarcommissie), d.d. 27 januari 2004 besloten tot ongegrondverklaring van de door eiser ingediende bezwaren.
7. Nadat eiser tegen dit besluit beroep bij de rechtbank had ingesteld, heeft de rechtbank mede in verband met de niet onaanzienlijke discrepantie tussen het door eiser gevraagde en het uiteindelijk door verweerder toegekende bedrag, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (verder: de StAB) verzocht de rechtbank ter zake van advies te dienen.
De StAB heeft haar verslag op 1 maart 2005 aan de rechtbank gezonden, waarna de rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. In grote lijnen komt de inhoud van het verslag erop neer dat de conclusies van verweerder worden bevestigd.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ter zitting van 7 oktober 2005 heeft eiser naar voren gebracht dat de voorzitter van de bezwaarcommissie (verder: betrokkene), die in onderhavig geschil advies over zijn bezwaar heeft uitgebracht, dezelfde persoon is als degene die tussen 1977 en 1986, derhalve ten tijde van het nemen van onderliggend schadeveroorzakend besluit van oktober 1982, voorzitter was van de [stichting] (verder: de Stichting). Aangezien deze Stichting zich ten doel stelde het bevorderen van de burgerluchtvaart op het militaire luchtvaartterrein Eindhoven, en in verband daarmee het verleggen van de start- en landingsbaan, moet worden aangenomen dat betrokkene zich heeft beijverd voor de totstandkoming van het schadeveroorzakende besluit en als zodanig niet onpartijdig kan worden geacht. Dit is in strijd met het bepaalde in de artikelen 2:4 en 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiser.
10. De rechtbank deelt dit oordeel niet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan het navolgende worden vastgesteld. Op 11 oktober 1982 heeft het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Veldhoven de artikel 19 WRO-vrijstelling ten behoeve van de baandraaiing verleend aan het ministerie van Defensie. De baandraaiing stond in verband met door de NAVO gestelde eisen aan de start- en landingsbaan en met de toenemende geluidshinder voor met name de toekomstige uitbreiding van de woonwijk Woensel. De noodzaak tot baandraaiing kan derhalve niet in direct verband worden gebracht met de door de Stichting nagestreefde burgerluchtvaart op het luchtvaartterein. Voorts was betrokkene ten tijde van de vrijstellingverlening wethouder van een andere gemeente, namelijk de gemeente Eindhoven, en uit hoofde van die functie voorzitter van de Stichting. Nadat de ABRvS haar uitspraak van 13 maart 1997 had gedaan, heeft de onafhankelijke schadebeoordelingscommissie haar advies aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, waarvan betrokkene op dat tijdstip geen deel meer uitmaakte, ter beschikking gesteld. De schadebeoordelingscommissie, waarvan betrokkene geen lid was, werd door verweerder opnieuw om advies gevraagd naar aanleiding van eisers bezwaren gericht tegen het besluit van 7 februari 2000. Voorts staat vast dat de bezwaarcommissie, waarvan betrokkene voorzitter is, eiser in meervoudige samenstelling heeft gehoord en eveneens in meervoudige samenstelling advies heeft uitgebracht. Gelet op al deze omstandigheden, alsmede op het feit dat betrokkene reeds sedert 20 jaar geen functionele of persoonlijke betrokkenheid meer heeft met de burgerluchtvaart op luchtvaartterrein Eindhoven, acht de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig voor de stelling dat door het voorzitterschap van betrokkene de schijn van partijdigheid is gewekt bij de beoordeling van eisers bezwaren gericht tegen het planschadebesluit. Daartoe bestaat tussen enerzijds de aard van het vrijstellingsbesluit, degene aan wie dit is gericht en het bestuursorgaan dat het heeft genomen en anderzijds het thans in geschil zijnde schadebesluit een te ver verwijderd verband. Van strijd met het bepaalde in de artikelen 2:4 en 7:13 van de Awb is dan ook geen sprake.
11. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
12. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het voordien geldende regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
13. Na vergelijking van het ruimtelijk regime dat de aanleg van de nieuwe start- en landingsbaan planologisch mogelijk maakte, met de onmiddellijk daaraan voorafgaande planologie, alsmede gelet op het feit dat de toegenomen geluidhinder een rechtstreeks gevolg is van deze nieuwe planologische maatregel, staat vast dat eiser in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren.
14. Kern van eisers grieven is dat verweerder ten onrechte ontkent dat ten gevolge van het in juli 1984 operationeel worden van de door het vrijstelingsbesluit mogelijk gemaakte nieuwe start- en landingsbaan, in verband met een blijvende toename van vliegtuiglawaai, sprake was van een structurele verslechtering van de gezondsheidssituatie van het melkvee. Deze verslechtering had een zodanig drukkende werking op de resultaten/inkomsten van zijn melkveebedrijf, dat hij zich in de loop van 1987 genoodzaakt zag om zijn bedrijf om te zetten van een melkveebedrijf in een vleesveebedrijf. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er een verband bestaat tussen plotseling vliegtuiglawaai en verminderde melkafgifte heeft eiser het literatuuronderzoek 'Vliegtuiglawaai en vee' van de wetenschapswinkel van de Universiteit Utrecht ingebracht. Volgens eiser toont dit onderzoek aan dat zijn melkveebedrijf niet langer rendabel was en hij tot omschakeling naar een bedrijf voor vleesvee was gedwongen. De omzetting heeft bovendien extra vermogenschade met zich gebracht. Voorts is eiser van mening dat door de afgenomen produktiviteit van zijn melkveebedrijf de waarde van zijn agrarische bedrijfspanden en agrarische gronden is verminderd.
15. De vraag of in dit geval de door eiser geleden schade in een oorzakelijk verband staat met de wijziging van het planologisch regime dat de aanleg van de nieuwe start- en landingsbaan mogelijk maakte, beantwoordt de rechtbank ontkennend waar het gaat om de door eiser gestelde inkomensschade en de schade aan de bedrijfsgebouwen/gronden. Uit de door eiser overgelegde gemiddelde gegevens over de jaren 1984 en 1985 blijkt weliswaar een lichte daling in de verkoopopbrengst van melk, vergeleken met de gemiddelde gegevens over de jaren 1981, 1982 en 1983, niet kan echter worden volgehouden dat daardoor in bedrijfseconomisch opzicht een zodanige situatie was ontstaan die dwingend tot omschakeling aanleiding gaf. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat lichte fluctuaties in de bedrijfsresultaten behoren tot de normale verschijnselen in elke bedrijfsvoering en dat voor de vaststelling of sprake is van een stuctureel opbrengstverlies bij een bedrijf als dat van eiser een periode van twee kalenderjaren te kort moet worden geacht.
Daar komt bij dat uit het door eiser overgelegde Utrechtse literatuuronderzoek, anders dan eiser kennelijk meent, naar voren komt dat geen verschil in melkproductie kan worden vastgesteld bij koeien die gedurende een jaar enkele malen per dag aan plotseling vliegtuiglawaai worden blootgesteld en voorts dat koeien reeds na vier dagen aan de geluidoverlast gewend blijken te raken. [belanghebbende] ondanks jarenlang vliegtuiglawaai, zijn melkveebedrijf op de oorspronkelijke locatie ongewijzigd voortzet, lijkt deze bevindingen te bevestigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat vanaf de baandraaiing in 1984 de melkafgifte op het bedrijf van eiser blijvend en aanzienlijk is verminderd.
16. De rechtbank stelt overigens met de StAB vast dat de nettowinst in de jaren 1985 en 1986 aanmerkelijk hoger lag dan in de jaren 1981 tot en met 1983, dit dankzij een forse toename van de opbrengsten uit de akkerbouw. Dat, zoals eiser heeft gesteld, de uitbreiding van het productieareaal gezien moet worden als een poging om het door de verminderde melkafgifte veroorzaakte inkomstenverlies te compenseren, acht de rechtbank, gelet op de geringe omvang van dit inkomstenverlies niet aannemelijk. Er is dan ook bij de beantwoording van de vraag of na de baandraaiing het melkveebedrijf van eiser verantwoord kon worden voortgezet, zakelijk gezien, geen reden om de uitbreiding van het akkerbouwareaal buiten beschouwing te laten.
17. Ten aanzien van de door verweerder berekende waardedaling van de woningen [adres] en 39 heeft eiser aangevoerd dat verweerder een onjuiste formule heeft gebruikt voor zover die daling een gevolg is van de toename van geluidhinder en voorts dat verweerder de uitvoeringskosten in verband met geluidisolatie van de woningen ten onrechte in mindering heeft gebracht.
Verweerder heeft de waardedaling van de woningen in verband met de toename van de geluidhinder van minder dan 35 Ke vóór de baandraaiing naar 43 Ke ná de baandraaiing bepaald op 2,66 % per Ke. Dit percentage is gebaseerd op de aanname dat een geluidbelasting van 65 Ke of meer resulteert in een waardevermindering van 80% en dat tot 35 Ke van waardevermindering geen sprake is. Aldus wordt uitgegaan van een min of meer lineair verband tussen de (mate van) toename van geluidhinder en de (mate van) waardedaling van de onroerende zaken. De rechtbank is van oordeel dat deze methodiek niet als kennelijk onredelijk of onevenwichtig kan worden aangemerkt en dat verweerder deze op correcte wijze in het onderhavige geval heeft toegepast.
Conform de uitspraak van de ABRvS van 13 maart 1997 heeft verweerder de isolatiekosten op de waardevermindering van de woningen in mindering gebracht. Nu de uitvoeringskosten van de geluidwerende voorzieningen kunnen worden aangemerkt als compensatie voor de geleden planschade, valt niet in te zien waarom in het onderhavige geval verrekening (gedeeltelijk) achterwege zou moeten blijven.
18. Ten slotte heeft eiser als grief aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet de door hem gemaakte kosten voor deskundige en juridische bijstand integraal heeft vergoed. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat deze grief geen doel treft. Een groot deel van deze kosten hangt immers samen met door verweerder verworpen stellingen en zijn bovendien gemaakt in de fase voorafgaand aan het primaire besluit, derhalve op een tijdstip dat eiser wist of kon weten dat een onafhankelijk schadebeoordelingscommissie nog om advies zou worden gevraagd.
19. Het vorenstaande leidt tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond .
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en
mr. W.C.E. Winfield als leden en in tegenwoordigheid van
mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.
Griffier De voorzitter is tot
ondertekening buiten staat
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden: