ECLI:NL:RBSHE:2006:AX7759

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 2914
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de heroverweging in bezwaar bij aanvraag om toevoeging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had op 24 december 2004 een aanvraag voor een toevoeging ingediend, maar deze werd door verweerder op 22 maart 2005 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelde dat eiser niet had voldaan aan de verplichtingen om de benodigde gegevens te overleggen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 5 augustus 2005.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 januari 2005 door verweerder was verzocht om bepaalde gegevens, maar dat deze gegevens niet tijdig waren aangeleverd. Eiser voerde aan dat hij niet in staat was om de gegevens over het jaar 2003 te overleggen, omdat zijn onderneming pas in 2004 was gestart. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was, omdat verweerder niet inhoudelijk was ingegaan op de redenen die eiser had aangevoerd in zijn bezwaarschrift.

De rechtbank benadrukte dat de heroverweging in bezwaar beperkt is tot de vraag of het bestuursorgaan terecht bepaalde gegevens heeft verlangd en of eiser een redelijke termijn is gegund om deze gegevens aan te leveren. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, dat vereist dat een besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gelastte verweerder om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/2914
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2006
inzake
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder de toevoegingsaanvraag d.d. 24 december 2004 van eiser met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
Het hiertegen door eiser ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 5 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen laatstgenoemd besluit op 9 september 2005 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 april 2006, waar eiser, zonder kennisgeving vooraf, niet is verschenen.
Verweerder is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan de, bij het bestreden besluit gehandhaafde, buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een toevoeging ten grondslag gelegd dat eiser niet voldaan heeft aan de verplichting van de rechtzoekende die zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent om bij de aanvraag de voor de beoordeling daarvan vereiste gegevens en bescheiden te overleggen.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
3. Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), bevat de aanvraag om een toevoeging een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wrb, wordt bij een verzoek om toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring overgelegd. Indien de verklaring niet kan worden afgegeven op grond van het feit dat de verzoeker geen woonplaats in Nederland heeft, legt deze zoveel mogelijk overeenkomstige bescheiden over.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (hierna: de Regeling) vraagt de rechtzoekende de verklaring bij de burgemeester aan met het door hem ondertekende formulier waarop hij de relevante gegevens verstrekt.
Ingevolge het tweede lid overlegt de rechtzoekende bij een aanvraagde meest recente, originele bewijsstukken ten aanzien van de op het formulier verstrekte gegevens. Als bewijsstukken worden onder meer aangemerkt:
a. loonstrook;
b. bewijs van betaling van een uitkering krachtens een sociale verzekerings- of voorzieningsregeling danwel krachtens een pensioenregeling;
c. ontvangstbewijzen of dagafschriften, waaruit blijkt van andere inkomsten dan inkomen dan hiervoor onder a en b bedoeld;
(.....)
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Regeling, worden bij de verklaring kopieën overgelegd van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b en c bedoelde bewijsstukken. Desgewenst kan worden verlangd dat aanvullende bescheiden worden overgelegd.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Regeling, worden, indien de rechtzoekende zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent, bij de verklaring de meest recente jaarrekening, een kopie van de meest recente aangifte en aanslag van de inkomstenbelasting en premieheffing en een kopie van de meest recente aangifte en aanslag van de vermogensbelasting overgelegd en voorts, voor zover van toepassing, de in het tweede lid bedoelde bescheiden.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat eiser op 24 december 2004 de aanvraag bij verweerder heeft ingediend en dat verweerder op 14 januari 2004 eiser heeft verzocht de definitieve jaarcijfers en aangifte IB 2003 of 2004 vóór 11 februari 2005 aan verweerder toe te zenden. Op 11 februari 2005 heeft verweerder vastgesteld dat nog niet (alle) verlangde gegevens zijn toegezonden en is aan eiser nogmaals verzocht vóór 11 maart 2005 de gevraagde gegevens over te leggen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien na het verstrijken van deze periode hieraan geen gevolg is gegeven, besloten kan worden de aanvraag buiten behandeling te laten.
5. In het primaire besluit tot buitenbehandelingstelling heeft verweerder overwogen dat niet de volledige jaarcijfers over 2004 en de aangifte IB 2004 zijn ontvangen alsmede dat van het jaar 2003 ieder gegeven ontbreekt.
6. In zijn tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift - door verweerder ontvangen op 20 april 2005 - heeft eiser gesteld dat omtrent het jaar 2003 geen gegevens voorhanden zijn omdat de onderneming pas in 2004 is gestart. Voorts heeft hij gemotiveerd uiteengezet dat de jaarcijfers over 2004 alsmede de aangifte IB 2004 niet eerder dan 7 april 2004 voorhanden waren. De desbetreffende gegevens heeft eiser bij het bezwaarschrift gevoegd.
7. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de door eiser in zijn bezwaarschrift gegeven redenen voor het niet (binnen de gestelde termijn) aanleveren van de verlangde gegevens. Het bestreden besluit ontbeert naar het oordeel van de rechtbank aldus een deugdelijke motivering.
Voor zover verweerder meent dat het bijzondere karakter van artikel 4:5 van de Awb met zich brengt dat bij de heroverweging in bezwaar met genoemde redenen geen rekening behoeft te worden gehouden, aangezien die niet eerder naar voren zijn gebracht, acht de rechtbank deze opvatting onjuist. Dienaangaande wordt overwogen dat de strekking van artikel 4:5 van de Awb is om het bestuursorgaan de mogelijkheid te bieden tot vereenvoudigde afdoening van een aanvraag die niet voldoet aan de wettellijke vereisten of waarbij onvoldoende gegevens en bescheiden zijn gevoegd om een verantwoorde behandeling en beoordeling mogelijk te maken. Deze strekking geeft aan een met toepassing van dit artikel 4:5 genomen besluit in zoverre een bijzonder karakter. In beginsel komt door het nemen van het besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten een einde aan het besluitvormingstraject. Met de strekking van artikel 4:5 van de Awb is om deze reden in beginsel niet te verenigen dat de aanvrager het in zijn macht zou hebben de gevolgen van dit besluit ongedaan te maken door - gedurende de bezwaartermijn - de oorspronkelijke aanvraag alsnog aan te vullen. Met andere woorden: de omvang van de heroverweging in bezwaar is in gevallen als het onderhavige in beginsel beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan terecht van de aanvrager heeft verlangd bepaalde gegevens over te leggen en of aan de aanvrager een redelijke termijn is vergund om die gegevens aan te leveren. Hiermee is, anders dan verweerder kennelijk meent, niet in strijd dat door de aanvrager in bezwaar alsnog feiten of omstandigheden naar voren worden gebracht, die tot de conclusie kunnen leiden dat het overleggen van bepaalde gegevens niet kan worden gevergd of dat een langere termijn had moeten worden gegund voor het verstekken van de gegevens. Aldus wordt immers gebleven binnen het beperkte kader van de heroverweging als vorenomschreven.
8. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, dat vereist dat een besluit op bezwaar dient te zijn voorzien van een deugdelijke motivering.
Het beroep is derhalve gegrond.
9. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad ? 37,--.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
4