RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer: AWB 05/1362
AWB 05/1400
AWB 05/1401
AWB 05/1402
Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2006
1. [eiser], wonende te Haghort, en anderen,
2. [eiseres],
[gemachtigde]
3. [eiseres]
[gemachtigden]
4. [eiseres],
[gemachtigde]
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant,
verweerder,
[gemachtigde]
Aan het geding heeft als partij deelgenomen:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
[gemachtigde],
hierna te noemen: de Minister.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 1995 heeft de rechtsvoorganger van eiser sub 3, de Raad van de toenmalige gemeente Oost-, West- en Middelbeers, het door de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat, directie Noord-Brabant voor de Minister van Verkeer en Waterstaat ingediende verzoek om de weg gelegen op de brug Kattenberg over het Wilhelminakanaal aan het openbaar verkeer te onttrekken, afgewezen.
Bij besluit van 19 september 1995 heeft de Commissie voor de behandeling van administratieve geschillen ingevolge de Wegenwet van de provincie Noord-Brabant het daartegen door de Minister ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 1997 heeft de rechtbank het daartegen door de Minister ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 september 1995 vernietigd.
Bij besluit van 29 september 1998 heeft verweerder - opnieuw beslissend - het administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 1995 vernietigd en besloten de weg over de Kattenbergse brug te Oirschot aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Bij uitspraak van 4 januari 2000 heeft de rechtbank het daartegen door eiseres sub 4 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en de door eisers sub 1 en 3 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2001 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling) het door eisers sub 1 en 3 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2000, alsmede het besluit van verweerder van 29 september 1998 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft verweerder - wederom beslissend - het administratief beroep gegrond verklaard, en besloten de weg over de Kattenbergse brug te Oirschot aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 9 mei 2005, eiser sub 2 en eiseres sub 4 bij brieven van 10 mei 2005 en eiser sub 3 bij brief van 12 mei 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 27 januari 2006, waar namens eisers sub 1 zijn verschenen [eiser] en [gemachtigde], en de overige partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De beroepen zijn gericht tegen het besluit van 29 maart 2005 waarbij verweerder - voor de derde maal beslissend op het door de Minister ingestelde administratieve beroep - heeft besloten tot onttrekking van de weg over de Kattenbergse brug aan het openbaar verkeer.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2. De rechtbank ziet allereerst aanleiding te onderzoeken of eiser sub 2 en eiseres sub 4 in hun beroep kunnen worden ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser sub 2 niet in rechte is opgekomen tegen het (eerste) besluit van verweerder tot onttrekking aan het openbaar verkeer van de weg over de Kattenbergse brug van 29 september 1998. Evenmin heeft eiser sub 2 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2000. De stelling van eiser sub 2 dat bij de behandeling van de desbetreffende (hoger) beroepen krachtens machtiging namens hem het woord is gevoerd door eiser sub 3 kan daaraan niet afdoen. Een en ander is immers niet op een lijn te stellen met het op eigen naam instellen van beroep. Gelet op het belang dat eiser sub 2 met het instellen van het onderhavige beroep beoogt te dienen - kort gezegd, het belang van de binnen de gemeente Hilvarenbeek gelegen buurtschap [naam] bij het voortbestaan van de Kattenbergse brug - had het in de rede gelegen dat hij reeds tegen het eerste voor hem in dit opzicht negatieve besluit van 29 september 1998 was opgekomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, naar ter zitting zijdens eiser sub 2 is erkend, de buurtschap [naam] reeds in 1997 tot de gemeente Hilvarenbeek is gaan behoren. Gelet op artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb moet derhalve worden geoordeeld dat eiser sub 2 niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt in dit verband dat aan de werking van deze wetsartikelen te zeer afbreuk zou worden gedaan, als zou worden aanvaard dat tegen een in administratief beroep genomen besluit, genomen na vernietiging in hoger beroep van een eerder besluit van gelijke strekking, bij de rechtbank kan worden opgekomen door een belanghebbende aan wie verweten kan worden dat hij niet al is opgekomen tegen het vernietigde besluit. Het beroep van eiser sub 2 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De rechtbank stelt voorts vast dat de rechtbank bij haar uitspraak van 4 januari 2000 heeft geoordeeld dat eiseres sub 4, niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij het besluit van verweerder van 29 september 1998 en mitsdien niet in haar tegen dat besluit ingestelde beroep kon worden ontvangen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat een rechtspersoon aan zijn statutaire doelstellingen alleen belang kan ontlenen, indien het gaat om een algemeen of collectief belang. Naar het oordeel van de rechtbank was daarvan geen sprake en waren slechts de individuele belangen van haar leden in geding.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres sub 4 geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze, wat de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep betreft, onherroepelijk is geworden. Behoudens gewijzigde omstandigheden dient dit oordeel derhalve ook in de onderhavige zaak, waarin wederom het belang van eiseres sub 4 bij het behoud van de brug aan de orde is, te worden gevolgd. Naar zijdens eiseres sub 4 ter zitting is erkend, is er ten aanzien van de vraag of zij als belanghebbende bij het behoud van de brug kan worden aangemerkt, geen wijziging opgetreden in de relevante feiten en omstandigheden. Gelet hierop moet geoordeeld worden dat ook het beroep van eiseres sub 4 niet-ontvankelijk is.
5. De rechtbank merkt nog op dat uit het voorgaande voortvloeit dat aan de door eiser sub 2 en eiseres sub 4 tegen het bestreden besluit naar voren gebrachte grieven voorbij dient te worden gegaan. Daaraan kan niet afdoen dat door eiser sub 3 ter zitting naar voren is gebracht dat hij de grieven van de overige eisers, voor zover deze niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, tot de zijne maakt. Een dergelijke handelwijze komt neer op het eerst ter zitting naar voren brengen door eiser sub 3 van nieuwe, slechts in algemene termen omschreven grieven. Uit het oogpunt van een goede procesorde kan zulks niet worden aanvaard.
Ten aanzien van de zaak ten gronde
6. In verband met de inhoudelijke beoordeling van de geschilpunten die de andere partijen verdeeld houden, zijn de volgende feiten van belang.
7. De Kattenbergse brug is ten noorden van Oostelbeers en Middelbeers één van vier bruggen in het Wilhelminakanaal over een afstand van zes kilometer. De afstand tussen de Kattenbergse brug en de ten oosten daarvan gelegen brug Groenewoud bedraagt circa 1,5 kilometer en die tussen de Kattenbergse brug en de ten westen daarvan gelegen brug te [naam] circa 3 kilometer. De Kattenbergse brug vormt de verbinding over het Wilhelminakanaal tussen de verharde en openbare Kattenbergseweg ten zuiden van het kanaal en een onverharde weg aan de noordzijde, die door het noordelijk gedeelte van het Landgoed Baest naar het buurtschap Kattenberg leidt. Onmiddellijk na de afrit ten noorden van de brug loopt naar rechts, parallel aan het kanaal, een onverharde eigen weg van Rijkswaterstaat richting Oirschot en de brug Groenewoud. Direct na de afrit loopt naar links een verharde openbare weg richting [naam]. Aan de zuidzijde van het kanaal liggen, tussen de brug te [naam] en de brug Groenewoud, een verhard fietspad en een onverharde openbare weg. De over de Kattenbergse brug gelegen weg - welke aan het openbaar verkeer is onttrokken - is in beheer bij de gemeente Oirschot.
8. De reden voor het verzoek tot onttrekking van de weg over de Kattenbergse brug aan de openbaarheid is de wens van de Minister om de Kattenbergse brug blijvend uit het kanaal te verwijderen met name vanwege de hoge kosten die het handhaven van een brug op die plaats met zich brengt.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. In haar uitspraak van 13 februari 2001, strekkende tot vernietiging van zowel de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2000, als verweerders besluit van 29 september 1998, heeft de Afdeling - zakelijk weergegeven - overwogen dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven dat hij bij het nemen van evengenoemd besluit het vereiste inzicht had in de omvang van de onevenredige gevolgen van het verdwijnen van (de weg over) de Kattenbergse brug voor belanghebbenden en in de mate waarin deze gevolgen door compenserende maatregelen van financiële en niet financiële aard kunnen worden weggenomen. In dit verband heeft de Afdeling met name overwogen dat verweerder geen genoegen mocht nemen met het aanbod van de Minister om op zijn kosten aan de noordzijde van het kanaal een verhard, en ook door landbouw verkeer te gebruiken fietspad aan te leggen, en met de enkele intentieverklaring van de Minister om bij een beroep van belanghebbenden op de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat een zorgvuldige belangenafweging te doen plaatsvinden. Door zulks niettemin te doen heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling teveel afstand genomen van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen. Te dien aanzien heeft de Afdeling overwogen dat niet valt in te zien dat niet reeds bij de voorbereiding van het besluit van 29 september 1998 een deskundige taxatie kon worden gemaakt van de onevenredige gevolgen en dat niet op basis daarvan meer inzicht had kunnen worden verkregen in de bereidheid van de Minister die kosten ook daadwerkelijk te vergoeden. De Afdeling achtte aldus onvoldoende gegarandeerd dat de onevenredige nadelige gevolgen voor de belanghebbenden ook zullen worden weggenomen en heeft daarom het besluit van 29 september 1998 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigd.
11. Anders dan aan het besluit van 29 september 1998 heeft verweerder aan het thans bestreden besluit taxatierapporten ten grondslag gelegd, waaruit, naast de financiële belangen van de Minister bij de verwijdering van de Kattenbergse brug, de financiële gevolgen daarvan voor omwonenden en in de nabijheid van de brug gevestigde (agrarische) bedrijven moeten blijken. Dit b[naam]porten van [adviesbureau] (hierna te noemen: [naam]) van november 2000 en van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna te noemen: SAOZ) van achtereenvolgens december 2002 en december 2004.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze rapporten geen juist inzicht bieden in de nadelige financiële gevolgen voor omwonenden en in de nabijheid van de brug gevestigde bedrijven. Daarbij is in aanmerking genomen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze rapporten zijn gegrond op een onjuiste aanname van de relevante feiten of omstandigheden. De door eiser sub 3 aangevoerde omstandigheid dat uit in een eerdere fase door (de rechtsvoorganger van) eiseres sub 4 overgelegde gegevens naar voren komt dat het financiële nadeel voor de omliggende agrarische bedrijven aanzienlijk groter is dan hetwelk SAOZ in navolging van [naam] heeft aangenomen, doet daaraan niet af. Uit het rapport van [naam] komt immers naar voren dat daarbij de door eiser sub 3 bedoelde gegevens wel bij de totstandkoming van het rapport zijn betrokken, doch niet zonder meer zijn overgenomen. Door eisers sub 1 is niet met argumenten onderbouwd, dat de wijze waarop [naam] met deze gegevens is omgegaan niet juist is.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat de rapporten, in onderlinge samenhang bezien, in voldoende mate inzicht bieden in de mate waarin de nadelige financiële gevolgen van het verdwijnen van de brug als onevenredig zijn aan te merken en voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank deelt de opvatting van verweerder dat de mate waarin de financiële gevolgen als onevenredig kunnen worden aangemerkt, zich bezwaarlijk in algemene zin laat vaststellen en dat een en ander uiteindelijk per individueel geval dient te worden beoordeeld, indien een tot schadevergoeding strekkende verzoek wordt ingediend. De rechtbank plaatst de door SAOZ in haar (aanvullende) rapport van december 2004 geplaatste kanttekeningen bij de aanname van [naam] dat bij wijze van globale schatting ervan kan worden uitgegaan dat 75% van de door betrokkenen geleden schade als onevenredig kan worden beschouwd en voor vergoeding in aanmerking komt, ook in dit licht. Een ander neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat, ondanks het ontbreken van een meer gedetailleerd inzicht in de omvang van de als onevenredig aan de betrokkenen te vergoeden financiële schade, het bestreden besluit voldoende zekerheid verschaft dat die schade daadwerkelijk zal worden vergoed. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder er in het bestreden besluit blijk van heeft gegeven te onderkennen dat hij, ondanks het bestaan van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat, (ook) zelf verzoeken om nadeelcompensatie ter zake van het onttrekkingsbesluit in behandeling zal dienen te nemen en deze op zorgvuldige wijze inhoudelijk zal dienen te beoordelen. Verweerder heeft in dit verband in het bestreden besluit de garantie uitgesproken dat al het onevenredige financiële nadeel vergoed zal worden. Aldus kan niet langer gezegd worden dat verweerder op dit punt te veel afstand heeft genomen van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen.
14. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder er blijkens het bestreden besluit van uitgaat dat de door fietsers en landbouwverkeer te gebruiken weg aan de noordzijde van het Wilhelminakanaal tussen de (huidige locatie van de) Kattenbergse brug en de brug Groenewoud daadwerkelijk als compenserende maatregel van niet financiële aard zal worden aangelegd. In dit verband heeft verweerder in het bestreden besluit naar voren gebracht dat deze nieuwe weg in het in 2004 door hem goedgekeurde bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Oirschot is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat hiermee ook op dit punt thans voldoende zekerheid. Voorzover door eisers sub 1 twijfel is geuit omtrent de haalbaarheid van de aanleg van de weg wegens het mogelijk bestaan van oude notarieel vastgelegde afspraken die zich daartegen zouden verzetten, merkt de rechtbank op dat het daadwerkelijk bestaan van dergelijke afspraken, wat daar verder ook van zij, door eisers sub 1 op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. Ook de door eisers sub 1 geuite vrees dat de ecologische waarden van het betrokken gebied zich er tegen zullen verzetten dat de weg daadwerkelijk wordt aangelegd, acht de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd om daaraan in dit verband overwegende betekenis toe te kennen.
Overigens merkt de rechtbank op dat ter zitting namens verweerder desgevraagd is medegedeeld dat de brug niet zal worden verwijderd en in goede staat zal worden onderhouden, zolang evengenoemde weg niet zal zijn gerealiseerd. Namens de Minister is een en ander ter zitting bevestigd. Deze mededelingen ter zitting kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als rechtens te honoreren toezeggingen waarop eisers zonodig in de toekomst een beroep kunnen doen.
15. De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot de conclusie dat verweerder de aan het besluit van 29 september 1998 klevende gebreken, zoals die door de Afdeling zijn vastgesteld, heeft hersteld.
16. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook overigens de rechterlijke toets kan doorstaan.
17. Daartoe wordt overwogen dat zij, met inachtneming van het vorenstaande, geen aanleiding ziet om dienaangaande anders te oordelen dan zij heeft gedaan in haar uitspraak van 4 januari 2000.
18. Met name ziet zij geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen, zoals die ook reeds door de rechtbank bij haar uitspraak van 4 januari 2000 in ogenschouw zijn genomen, in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De eerder genoemde rapporten van [naam] en SAOZ brengen daar geen verandering in. Uit deze rapporten komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat de kosten, verbonden aan het laten voortbestaan van een brug ter plaatse, in relatie tot de als nadeelcompensatie te vergoeden kosten bij het verwijderen van de brug, aanzienlijk zijn. Niet gezegd kan worden dat verweerder aan deze financiële belangen geen doorslaggevend gewicht heeft mogen hechten. Voorzover door eisers in dit verband de grief is geuit dat de in de rapporten genoemde bedragen verouderd zijn, overweegt de rechtbank dat een en ander niet meebrengt dat deze cijfers niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Mede op basis van hetgeen SAOZ in haar aanvullend rapport van december 2004 naar voren heeft gebracht op dit punt, mocht verweerder ervan uitgaan dat, indien deze bedragen zouden worden geactualiseerd of geïndexeerd, dit geen wezenlijke verandering te weeg zou brengen in de onderlinge verhouding tussen de bedragen.
Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de in deze rapporten neergelegde raming van de kosten, verbonden aan het laten voortbestaan van een brug ter plaatse, niet klopt. De door eisers sub 1 naar voren gebrachte kritiek op de cijfers, vermeld in het van de Minister afkomstige document "Heroverweging onttrekking Brug Kattenberg, slopen of behouden", gedateerd 18 augustus 2004, maakt dit niet anders. Dit document is, naar ter zitting is gebleken, primair opgesteld ten behoeve van de interne besluitvorming door de Minister en is door verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De in dit document neergelegde cijfers zijn voorts niet van dien aard, dat daaruit de conclusie moet worden getrokken dat verweerder zich niet meer had mogen laten leiden door de gegevens, neergelegd in de rapporten van [naam] en SAOZ. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat laatstgenoemde rapporten, naar door verweerder is gesteld en door eisers niet is betwist, een conservatievere schatting behelzen van de kosten verbonden aan het laten voortbestaan van de brug, dan het van de Minister afkomstige document. Door aan dit document voorbij te gaan zijn eisers derhalve niet in hun belangen geschaad.
19. Door eisers sub 1 is nog betoogd dat verweerder bij de als gevolg van de uitspraak van de Afdeling noodzakelijke hernieuwde belangenafweging ten onrechte is uitgegaan van niet meer actueel te achten verkeerstellingen uit 1995. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het uit deze tellingen naar voren komende aantal verkeersbewegingen over de Kattenbergse brug van 320 per dag als marginaal gekenschetst kan worden. De rechtbank acht verweerders veronderstelling dat, ook al wordt uitgegaan van een algemene toename van de mobiliteit sedert 1995, er een niet zodanige intensivering van het gebruik van de brug heeft plaatsgevonden, dat dit niet meer als marginaal kan worden beschouwd, niet van realiteitszin ontbloot. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat haar niet is gebleken van relevante wijzigingen in het aantal omwonenden en andere in de nabijheid gevestigde gebruikers van de brug. Voorzover sprake is van een toename van toeristisch verkeer, zoals door eisers sub 1 ter zitting is gesteld, hoefde verweerder daaraan bij de beoordeling van de noodzaak van het handhaven van de brug, gelet op de aard van dat verkeer, geen bijzonder gewicht toe te kennen. Onder deze omstandigheden is het niet onzorgvuldig te achten dat verweerder geen nieuwe verkeerstellingen heeft (doen) verrichten.
20. De door eisers sub 1 gestelde omstandigheid dat de Kattenbergse brug wel intensief wordt gebruikt, indien zich storingen voordoen bij de brug bij [naam], doet aan het vorenstaande evenmin af, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de storingen niet als betrekkelijk uitzonderlijke situaties kunnen worden aangemerkt en niet gevergd kan worden dat de Kattenbergse brug uitsluitend met het oog op dergelijke situaties wordt gehandhaafd.
21. Nu de rechtbank ook overigens geen grond ziet voor vernietiging van het bestreden besluit dienen de beroepen, voorzover ontvankelijk ongegrond te worden verklaard.
22. Beslist wordt als volgt.
* verklaart de beroepen van eiser sub 2 en eiseres sub 4 niet-ontvankelijk;
* verklaart de overige beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mrs. W.C.E. Winfield en J.H.G. van den Broek als leden in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
AWB 05/1362 AWB 05/1401
AWB 05/1400 AWB 05/1402 7