RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank d.d. 16 februari 2006
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
[gemachtigde],
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck,
verweerder,
[gemachtigde].
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser strekkende tot toekenning van nadeelcompensatie ad € 200.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente voor de ten gevolge van een verkeersbesluit geleden omzetschade afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 13 april 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de weigering de gevraagde nadeelcompensatie toe te kennen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar bij brief van 28 januari 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 januari 2006, waar eiser is persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden aan eiser heeft geweigerd nadeelcompensatie toe te kennen voor de als gevolg van een verkeersbesluit geleden schade.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende, niet betwiste, feiten.
3. De vennootschap onder firma [VOF] (hierna: de VOF) heeft tot eind oktober 2002 een supermarkt gedreven in een pand gelegen aan de [adres]. Eiser voorzag door middel van de inkomsten die de VOF genereerde in zijn levensonderhoud.
4. Bij besluit van 20 april 2000 heeft verweerder onder meer besloten tot het instellen van eenrichtingsverkeer op het gedeelte van de [straat] tussen [straat] in de richting van de [straat] welk besluit tussen 22 november en 31 december 2001 daadwerkelijk is geëffectueerd. De supermarkt is aan dit gedeelte van de [straat] gelegen.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit, waarbij hij onder meer heeft gesteld dat hij als gevolg van dit besluit omzetverlies zal lijden. Het tegen het verkeersbesluit, na ongegrondverklaring van het bezwaar, door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 24 september 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
6. Partijen hebben, zakelijk weergegeven, de volgende standpunten ingenomen.
7. Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg van het voormelde verkeersbesluit nadeel lijdt en heeft geleden dat vanwege de onevenredigheid ervan in redelijkheid niet voor rekening van eiser dient te blijven c.q. te komen. Voor dit nadeel wenst eiser compensatie te ontvangen tot een bedrag van ? 200.000, te betalen in jaarlijkse termijnen van ? 20.000 en te vermeerderen met wettelijke rente.
8. Met betrekking tot het gestelde causaal verband tussen voormeld verkeersbesluit en het door hem geleden nadeel heeft eiser een overzicht overgelegd van de totale omzet van de VOF over de zeven jaren voorafgaand aan de sluiting per 1 november 2002, de winst- en verliesrekening over 2002 en een grootboekoverzicht over de jaren 2001 en 2002. Volgens eiser bedroeg de omzet van de VOF:
1996 NLG 628.341
1997 NLG 634.257
1998 NLG 659.278
1999 NLG 642.802
2000 NLG 601.060
2001 NLG 549.744
2002 (t/m 31 oktober) NLG 314.532 (€ 142.594)
9. Volgens eiser behaalde hij tot aan de instelling van eenrichtingsverkeer ongeveer 50 procent van zijn omzet uit, voornamelijk uit België afkomstige, passanten (de rechtbank begrijpt dat eiser met de term passanten doelt op mensen die niet afkomstig zijn uit Budel). Deze passanten rijden na de instelling van eenrichtingsverkeer vanuit België niet meer direct langs de door de VOF geëxploiteerde supermarkt, als gevolg waarvan een aanmerkelijk deel van hen afziet van het doen van inkopen bij deze supermarkt. Van andere oorzaken voor de sluiting van de supermarkt, zoals de leeftijd van eiser, is volgens eiser geen sprake. Het ligt volgens eiser op de weg van verweerder om nader onderzoek naar de daarbij relevante punten te verrichten.
10. Verweerder heeft de door eiser gestelde omzetgegevens niet bestreden, maar aangevoerd dat er geen sprake is van onevenredig nadeel bij eiser, dat geen causaal verband bestaat tussen het verkeersbesluit en de gedaalde omzet en dat de omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd. Verweerder acht dat in strijd met het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot het causaal verband heeft verweerder in het bijzonder nog betoogd dat de verkeersintensiteit op het gedeelte van de [straat] waaraan de supermarkt van eiser was gelegen, na het instellen van eenrichtingsverkeer maar beperkt is gedaald, van naar schatting 1.500 tot 2.000 voertuigen tot na telling 1.430 voertuigen per etmaal. Van een dalende tendens in de omzet van eiser was reeds sprake voordat het verkeersbesluit werd geëffectueerd, hetgeen volgens verweerder te wijten kan zijn aan de economische conjunctuur, de invoering van de euro en de toegenomen concurrentie van nabijgelegen supermarkten.
11. Het wettelijk kader luidt als volgt.
12. Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
13. Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
15. Verweerder heeft eiser verzocht nadere gegevens te verschaffen (hoofdzakelijk) ter onderbouwing van het door eiser gestelde causaal verband tussen het verkeersbesluit en de gestelde schade. Eiser heeft geen nadere gegevens aan verweerder verschaft omdat hij daarover naar eigen zeggen niet beschikt. Een nadere onderbouwing zou onderzoek door een deskundige vergen. Dat vindt eiser echter niet op zijn weg, maar op de weg van verweerder liggen. Verweerder heeft het causaal verband betwist, maar daar behoudens de gehouden verkeerstelling zelf geen onderzoek naar verricht.
16. De centrale vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verweerder, door zelf geen nader onderzoek in te stellen naar het vereiste rechtstreeks causaal verband tussen het verkeersbesluit en het gestelde nadeel, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. In verband daarmee is tevens relevant om te beoordelen of eiser aan de op hem krachtens artikel 4:2, tweede lid, van de Awb rustende informatieplicht heeft voldaan.
17. De rechtbank heeft bij haar beoordeling van deze vraag de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Eiser heeft, na een verzoek van verweerder, zijn stelling dat hij onevenredig nadeel heeft geleden als gevolg van het voornoemde verkeersbesluit nader onderbouwd met de in alinea 8 vermelde financiële stukken. Voorts staat vast dat het eenrichtingsverkeer op de [straat] tussen 22 november 2001 en 31 december 2001 daadwerkelijk is geëffectueerd. Daarna is volgens verweerder het verkeer op het gedeelte van de [straat] waar de supermarkt was gelegen gedaald van maximaal 2.000 naar 1.430 voertuigen. Hoewel niet is onderzocht welk gedeelte van dit aantal voertuigen passanten betreft, is niet in geschil dat vóór het instellen van eenrichtingsverkeer de inkopen door passanten een zeker aandeel van de omzet van de VOF hebben gevormd. Bij gebrek aan wetenschap betwist verweerder alleen de stelling van eiser dat dit aandeel 50 procent zou bedragen en dat van deze passanten thans een aanmerkelijk deel niet meer hun inkopen bij de supermarkt van eiser doet. Niet in geschil is voorts - en dat ligt ook niet in de rede - dat eiser de herkomst van zijn individuele klanten nooit heeft geregistreerd.
18. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank door overlegging van de in alinea 8 genoemde financiële gegevens de bescheiden en gegevens verschaft waarover hij ter onderbouwing van zijn aanvraag voor wat betreft het door hem gestelde causaal verband redelijkerwijs kon beschikken. Eiser heeft dan ook voldaan aan zijn uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb voortvloeiende informatieplicht. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder meegewogen dat uit verweerders eigen stellingen reeds voortvloeit dat sprake kan zijn geweest van een aan het verkeersbesluit tot te schrijven (aanmerkelijk te achten) afname van het verkeer ter hoogte van de supermarkt van eiser waarvan het in de rede ligt te veronderstellen dat deze een negatieve invloed heeft gehad op de omzet. Onder deze omstandigheden had verweerder niet, gelijk hij in casu heeft gedaan, mogen volstaan met het, zonder onderbouwing, noemen van een aantal andere mogelijke oorzaken voor het omzetverlies.
19. De rechtbank is gelet op hetgeen in de voorgaande alinea's is overwogen - waaronder met name het oordeel dat eiser heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb - van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis heeft vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen. In het bijzonder heeft verweerder ten onrechte niet, althans onvoldoende, zelf onderzocht - al dan niet door middel van het inroepen van deskundige bijstand - welke factor of factoren als rechtstreekse oorzaak voor het vaststaande omzetverlies kunnen worden aangemerkt, maar dit onderzoek aan eiser overgelaten.
20. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
21. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
( 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
( waarde per punt € 322,00;
( wegingsfactor 1.
22. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Cranendonck aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 136,00 dient te worden vergoed.
23. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast de gemeente Cranendonck aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 136,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Cranendonck aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mrs. W.C.E. Winfield en J.H.G. van den Broek als leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. M.C. Willemsen als griffier op 16 februari 2006.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.