ECLI:NL:RBSHE:2005:AT7593

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 04 / 1638 Awb 04 / 1639 Awb 04 / 1668
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van de rechtbank inzake verzoek om inzage in notitie schijnhandelingen

Op 10 juni 2005 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch zich onbevoegd verklaard in drie zaken (AWB 04/1638, AWB 04/1639, AWB 04/1668) die door eiseressen waren aangespannen tegen de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. De eiseressen, gevestigd in Nuenen en Breugel, hadden verzocht om inzage in een 'notitie schijnhandelingen', maar dit verzoek werd door de Belastingdienst afgewezen. Eiseressen maakten hiertegen bezwaar en stelden beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het besluit om geen inzage te verlenen was genomen op basis van artikel 25 van de Invorderingswet 1990. Dit artikel regelt de procedure voor verzoeken om uitstel van betaling en de rechtbank stelde vast dat de wijze waarop men tegen een dergelijk besluit in beroep kan komen, is vastgelegd in de Leidraad Invordering van de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was, wat betekende dat de rechtbank niet bevoegd was om kennis te nemen van de geschillen.

De rechtbank merkte op dat, hoewel de uitzonderingsbepaling in artikel 8:4 bij de inwerkingtreding van de Wet belastingsrechtspraak in twee feitelijke instanties was vervallen, de beoordeling van het beroep nog steeds werd beheerst door het recht dat gold vóór de inwerkingtreding van die wet. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken en gaf aan dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 'S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
AWB 04/1638
AWB 04/1639
AWB 04/1668
Proces-verbaal ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 juni 2005 in het geschil tussen:
1. [eiseres], gevestigd te Nuenen, eiseres sub 1;
2. [eiseres], gevestigd te Breugel, eiseres sub 2;
3. [eiseres] gevestigd te Nuenen, eiseres sub 3,
hierna gezamenlijk eiseressen,
[gemachtigde], advocaat te Breda,
en
de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest, gevestigd te Roosendaal, verweerder.
Zitting hebben: mr. L.C. Michon, voorzitter;
mr. D.J. de Lange en mr. J.H.G. van den Broek, leden;
mr. E.M. de Stigter, griffier.
Bij brief van 6 april 2004 heeft verweerder medegedeeld dat het verzoek van eiseressen van 30 maart 2004 om inzage te geven in de "notitie schijnhandelingen" niet wordt ingewilligd.
Tegen dit besluit hebben eiseressen bij (fax)brief van 9 april 2004, aangevuld bij brief van 4 mei 2004, afzonderlijk bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft verweerder eiseressen medegedeeld geen ander standpunt in te nemen.
Hiertegen hebben eiseressen bij brieven van 15 juni 2004 afzonderlijk beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 28 juli 2004 een verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
Eiseressen hebben bij brieven van 30 november 2004 een conclusie van repliek en verweerder heeft bij brieven van 10 januari 2005 een conclusie van dupliek aan de rechtbank toegezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 10 juni 2005, waar eiseressen zijn verschenen bij [gemachtigde], een kantoorgenoot van hun gemachtigde. Voor eiseres sub 3 is tevens verschenen [gemachtigde]. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [gemachtigde] en [gemachtigde], beiden werkzaam bij de Belastingdienst.
Gezien de gedingstukken en gehoord het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de navolgende beslissing:
- verklaart zich in alledrie de zaken onbevoegd.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Het besluit om geen inzage te verlenen is gegeven in een procedure naar aanleiding van een besluit op grond van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 op een verzoek om uitstel van betaling.
De wijze waarop men tegen een dergelijk besluit in beroep kan komen is geregeld in de Leidraad Invordering (beleidsregels van de Belastingdienst).
Naast hetgeen in de Leidraad is opgenomen, is hoofdstuk 6 van het Voorschrift Awb 1997 op de beroepsfase van toepassing. In artikel 6.2.3 van het Voorschrift is het inzien van stukken geregeld.
Dit alles is terug te voeren op artikel 25 van de Invorderingswet. Het besluit om geen inzage te verlenen is dus een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb, zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wet belastingsrechtspraak in twee feitelijke instanties. Op grond van deze wetsbepaling kon tegen dat besluit geen beroep worden ingesteld.
Weliswaar is deze uitzonderingsbepaling bij genoemde inwerkingtreding komen te vervallen, maar in casu stuit beoordeling van het beroep af op artikel XXIII van de Wet belastingsrechtspraak in twee feitelijke instanties. Op grond van het eerste lid van dat artikel blijft op dit beroep het voor de inwerkingtreding van die wet geldende recht van toepassing.
De stelling van eiseressen dat artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb slechts ziet op aanslagen en uitspraken als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden gevolgd. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2000 (BNB 2000/171), waarin is overwogen dat die bepaling ertoe strekt geheel in het algemeen beschikkingen op het gebied van belastingen van beroep op de rechtbank uit te zonderen, ook indien tegen een dergelijke beschikking niet ingevolge enige bepaling van een belastingwet bezwaar en beroep openstaat. Staat immers zodanig bezwaar en beroep wèl open, dan sluit reeds het bepaalde in artikel 8:6, eerste lid, van de Awb beroep op de rechtbank uit.
Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb is de rechtbank derhalve niet bevoegd kennis te nemen van de geschillen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van dit proces-verbaal hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Waarvan is opgemaakt proces-verbaal,
de griffier de voorzitter
mr. E.M. de Stigter mr. L.C. Michon
Afschrift verzonden:
3
3
AWB 04/1638
AWB 04/1639
AWB 04/1668