RECHTBANK ’S HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. P.J. van 't Hoff,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV), gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mw. P.M.W. van der Helm, werkzaam bij het UWV te Eindhoven.
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het UWV in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als inpakster. Op 23 mei 2000 heeft eiseres deze werkzaamheden moeten staken wegens gewichtsverlies, buikklachten en psychische klachten. Aansluitend heeft eiseres de wettelijk voorgeschreven wachttijd doorgemaakt.
Bij besluit van 14 mei 2001 heeft verweerder geweigerd eiseres met ingang van 22 mei 2001 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO).
Het namens eiseres tegen dit besluit bij brief van 25 juni 2001 ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 4 oktober 2001 ongegrond verklaard onder handhaving van het eerder ingenomen standpunt.
Op de daartoe in het beroepschrift uiteengezette gronden heeft eiseres tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld en gevorderd het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat zij met ingang van 22 mei 2001 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO. Tevens heeft zij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 30 oktober 2002, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar vader. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na behandeling ter zitting heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb, het onderzoek heropend en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, omdat er een onderzoek door een onafhankelijk registerarbeidsdeskundige dient plaats te vinden.
Op 22 januari 2003 hebben de registerarbeidsdeskundige R.J.M. Maas en registerarbeidsdeskundige i.o. S. Jurgens aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 25 februari 2003 heeft eiseres op dit rapport gereageerd. Bij brief van 4 maart 2003 heeft verweerder gereageerd. Als bijlage is de rapportage arbeidsdeskundige van 26 februari 2003 van W. Drent overgelegd.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor het achterwege laten van de behandeling van het beroep ter zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de gedingstukken.
In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit van 4 oktober 2001 in rechte kan standhouden.
Blijkens de rapportage arbeidsdeskundige van 26 februari 2003 stelt verweerder zich thans op het standpunt dat eiseres niet geschikt is te achten voor de aan het besluit van 4 oktober 2001 ten grondslag gelegde functies.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Onder arbeids¬ongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van de WAO dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman of maatvrouw.
Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeids¬ongeschikt is, twee factoren van belang zijn, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
Op grond van de beschikbare medische gegevens, waaronder met name de rapportage algemeen van 28 maart 2001 van verzekeringsarts M.H.G.M. Zweipfennig en de rapportage algemeen van 10 september 2001 van bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van eiseres de juiste medische beperkingen tot het verrichten van arbeid in aanmerking zijn genomen.
Mede op grond van informatie verkregen van huisarts J.J.M. van den Boogaard van 11 april 2001 heeft de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres aangepast. Eiseres is beperkt bevonden ten aanzien van werk onder tijdsdruk, dwingend tempo, conflicterende functie-eisen, conflicthantering, verantwoordelijkheid en contact.
Uit het door eiseres overgelegde rapport van psycholoog drs. A.C.J. Sanders van 21 januari 2002 blijkt dat eiseres een intelligentiequotiënt van 67 heeft. Op basis hiervan heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 26 februari 2002 geconcludeerd dat er bij eiseres sprake is van een laag/normaal intellect. Eiseres is aangewezen op zeer gestructureerd, eenvoudig werk met vaststaande taken en tijdsindeling (routine afhankelijk in een voorspelbare werksituatie), aldus de bezwaarverzekeringsarts.
Op grond van arbeidskundig onderzoek heeft verweerder voor eiseres een aantal arbeidsmogelijkheden geselecteerd. Uit het rapport van de registerarbeidsdeskundigen Maas en Jurgens blijkt dat eiseres niet in staat is de door verweerder aan haar als passende werkzaamheden voorgehouden functies te vervullen. Eiseres is als gevolge van haar mentale beperkingen niet in staat functies in het "vrije bedrijf" te verrichten; zij is aangewezen op arbeid in een beschutte werkomgeving.
Namens verweerder heeft arbeidskundige Drent in zijn rapportage van 26 februari 2003 aangegeven het eens te zijn met de conclusie van Maas en Jurgens. De arbeidskundige besluit zijn rapportage met de opmerking dat eiseres op grond van deze nieuwe gegevens wellicht als jeugdgehandicapte moet worden aangemerkt.
Op grond van het vorenstaande is ook de rechtbank van oordeel dat de aan eiseres voorgehouden arbeidsmogelijkheden niet geschikt zijn. Hieruit volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Besluit van 8 juli 2000, Staatsblad 2000, 307, zoals nadien gewijzigd) dienen tenminste drie functies met in totaal ten minste 30 arbeidsplaatsen aan een schatting ten grondslag te worden gelegd. Gezien het vorenstaande is dat niet het geval.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit van 4 oktober 2001 wegens een ontoereikende arbeidskundige onderbouwing in strijd met de wettelijke voorschriften is genomen en om die reden niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 oktober 2001 gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient ter zake de aanspraak van eiseres op een arbeidsongeschiktheidsuitkering een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal
€ 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Van de zijde van eiseres is ten slotte verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over de niet of niet tijdig betaalde uitkeringstermijnen of gedeelten daarvan. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat thans onvoldoende duidelijk is of sprake is van niet dan wel niet tijdig betaalde uitkering en zo ja, in welke mate.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Aldus gegeven door mr. Y.S. Klerk in tegenwoordigheid van de griffier, E.H.J.M.T. van der Steen, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.