ECLI:NL:RBSHE:2003:AM5338

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/025237.03
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op vader medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op de vader van een medeverdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De verdachte is vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het primair tenlastegelegde feit is bewezen verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar moet ondergaan, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, zwaar wegen. De verdachte heeft samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rapporten van psychiater drs. I.M. Smoktunowicz en psycholoog drs. A.J. de Groot, die hebben geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Desondanks is de kans op recidive groot, en daarom is de rechtbank van mening dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging noodzakelijk is.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de strafeisen van de officier van justitie in overweging genomen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de impact van het delict op het slachtoffer en de omgeving ook is meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met verpleging.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/025237-03
Uitspraakdatum: 28 oktober 2003
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te (geboorteplaats) op [geboortedatum] 1982,
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
14 oktober 2003.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2003.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een hamer, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en/of genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, in diens (onder)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 289 juncto 45 Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een hamer, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en/of genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, in diens (onder)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht).
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primaire feit heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 37a, 37b, 45, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primaire feit:
- een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een schaar.
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel.
Bij de beslissing over de straf, bijkomende straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder diens draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het initiatief tot het plegen van het strafbare feit ging uit van verdachte en bij de uitvoering had hij de hoofdrol;
- het zeer gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om samen met anderen de dood van een medemens te beramen en daartoe dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken; dat verdachte in eerste instantie met zijn medeverdachte (medeverdachte) heeft samengespannen teneinde de ware toedracht te camoufleren, alsmede dat verdachte zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd;
- het feit dat het slachtoffer de aan verdachte wel bekende vader van medeverdachte (medeverdachte) betreft;
- verdachte heeft zijn slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan; bij de aanslag is het slachtoffer levensgevaarlijk gewond geraakt; na diverse operaties en maandenlang verblijf in het ziekenhuis is het slachtoffer opgenomen in een verpleeghuis;
- het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft een grote impact gehad op de buurtbewoners van het slachtoffer.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- uit de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten door psychiater drs. I.M. Smoktunowicz van 2 oktober 2003 en psycholoog drs. A.J. de Groot van 9 oktober 2003 blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit niet aan verdachte toebehoorde, terwijl degene aan wie het voorwerp toebehoorde bekend was met het gebruik in verband met het strafbare feit.
De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de eerdergenoemde rapporten van psychiater drs. I.M. Smoktunowicz en psycholoog drs. A.J. de Groot.
Op 2 oktober 2003 heeft psychiater drs. I.M. Smoktunowicz een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in:
(inhoud rapport) Het tenlastegelegde kan betrokkene verminderd worden toegerekend. De recidivekans wordt groot geacht. Zijn persoonlijkheid zal zich -zonder therapeutische interventie- waarschijnlijk in dezelfde richting ontwikkelen, wat als risicofactor gezien moet worden. De kans op recidive kan verminderd worden door een gerichte behandeling. Aangezien betrokkene onvoldoende ziekte-inzicht heeft en geen behoefte heeft om kritisch naar zijn gedrag te kijken, zal hij in eerste instantie weinig gemotiveerd zijn tot behandeling. Daarom wordt de rechtbank geadviseerd om betrokkene TBS met verpleging op te leggen.
Op 9 oktober 2003 heeft de psycholoog drs. A.J. de Groot een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in:
(inhoud rapport) Gezien de ernst van het feit en de ernst en complexiteit van de problematiek kan slechts de maatregel van de terbeschikkingstelling met verpleging voldoende waarborgen bieden om de problematiek zodanig te bewerken dat het hieruit volgende delictgevaar tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van poging tot moord
(artikel 45, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, juncto artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregel:
- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
- verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:
- een schaar, kleur zilver.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. M.A.A. Dellaert, voorzitter,
mr. J.J.A. Kooijman en mr. D.P. van der Veen, leden,
in tegenwoordigheid van J.H.G.M. van Goch, griffier
en is uitgesproken op 28 oktober 2003.
De bewezenverklaring:
hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde (slachtoffer) meermalen met een hamer, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en genoemde (slachtoffer) meermalen met een mes, in diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid