ECLI:NL:RBSHE:2001:AD6911

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 2000/1366
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen parkeerverbod en niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch zich gebogen over het verzet van eiser tegen een eerdere uitspraak van 13 juni 2001, waarin het beroep van eiser tegen een besluit van verweerder ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 31 januari 2000, betrof de instelling van een parkeerverbod in de binnenring van De Laarstukken te Heeze en de Ds. Kremerstraat. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd op 18 september 2000 niet-ontvankelijk verklaard door verweerder, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiser niet gericht waren tegen het parkeerverbod zelf, maar tegen de aanleg van parkeerplaatsen op het terrein van sportpark de Weibossen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder terecht had vastgesteld. Echter, in het verzet werd betoogd dat er een samenhang bestaat tussen het parkeerverbod en de aanleg van de parkeerplaatsen, wat de rechtbank aanleiding gaf om de eerdere uitspraak te heroverwegen.

De rechtbank concludeerde dat er enige twijfel bestond over de juistheid van de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar, en dat het verzet gegrond was. De uitspraak van 13 juni 2001 werd daarmee vernietigd en het onderzoek werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en besloot dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

ACARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 00/7139
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. W.J. Sleegers, advocaat te Someren,
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 31 januari 2000, bekend gemaakt op 9 februari 2000, heeft verweerder besloten:
1. tot het instellen van een parkeerverbod in de binnenring van De Laarstukken te Heeze;
2. tot het instellen van een parkeerverbod in de Ds. Kremerstraat, gedeelte tussen de woningen Ds. Kremerstraat 52 en De Laarstukken 6;
3. het parkeerverbod te beperken van maandag tot en met vrijdag, geldend van 08.00 - 18.00 uur;
4. tot het aanbrengen van het verbodsbord E01 en het onderbord 'ma. t/m vr. 08.00 - 18.00 h';
5. het parkeerverbod te laten ingaan na gereedkomen van de aanleg van de parkeerplaatsen in het sportpark de Weibossen.
Tegen dit besluit heeft eiser, woonachtig aan [adres], bij schrijven van 16 maart 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van gelijke datum heeft eiser zich tot de president van deze rechtbank gewend met het verzoek ter zake van het besluit van 31 januari 2000 een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Bij uitspraak van 18 mei 2000 heeft de president het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van enig spoedeisend belang.
Tijdens een op 17 april 2000 door de commissie van de Algemene kamer van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften Heeze-Leende (hierna: de commissie) gehouden hoorzitting heeft eiser zijn bezwaar mondeling toegelicht.
Bij besluit van 18 september 2000, verzonden op 28 september 2000, heeft verweerder het bezwaar - overeenkomstig het advies van de commissie - niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser bij schrijven van 31 oktober 2000, ter griffie ingekomen op 6 november 2000, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 7 december 2000 is namens verweerder een verweerschrift ingezonden.
Bij uitspraak van 13 juni 2001, verzonden op 15 juni 2001, heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens eiser bij brief van 22 juni 2001, ontvangen ter griffie op 25 juni 2001, bij de rechtbank verzet gedaan.
Het verzet is op 21 augustus 2001 behandeld ter zitting, waar eiser zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of het verzet van eiseres tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2001 gegrond is.
Aan deze uitspraak ligt de overweging ten grondslag dat eisers bezwaren zoals die zijn verwoord in zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 31 januari 2000 zich niet richten tegen het daarbij ingestelde parkeerverbod maar tegen de voorgenomen aanleg van parkeerplaatsen op het terrein van sportpark de Weibossen, hetgeen verweerder tijdens de op 17 april 2000 gehouden hoorzitting desgevraagd nogmaals heeft bevestigd. Gelet hierop heeft verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank in haar aangevallen uitspraak.
Uit de hiervoor weergegeven overweging blijkt dat de rechtbank er in haar aangevallen uitspraak - in navolging van verweerder in diens bestreden besluit van 18 september 2000 - van uitgaat dat de aanleg van de parkeerplaatsen op het terrein van sportpark de Weibossen geheel los gezien kan worden van het bij het primaire besluit van 31 januari 2000 ingestelde parkeerverbod. Uit de onder punt 5 van laatstgenoemd besluit vermelde voorwaarde alsmede de overige op de besluitvorming ter zake betrekking hebbende stukken kan echter worden afgeleid dat de realisering van parkeerruimte op evenbedoeld terrein dient ter vervanging van de parkeerruimte die verloren gaat ten gevolge van het ingestelde parkeerverbod. Er lijkt derhalve in zoverre sprake van een samenhang tussen de aanleg van genoemde parkeerplaatsen enerzijds en het parkeerverbod anderzijds, dat op grond van de stukken ernstig moet worden betwijfeld of verweerder tot het instellen van het parkeerverbod zou hebben besloten, indien vast was komen te staan dat de aanleg van het vervangende parkeerterrein om wat voor reden dan ook niet mogelijk zou zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank niet zonder meer in dat uit de omstandigheid dat de in eisers bezwaarschrift verwoorde bezwaren (ter onderscheiding van het door eiser ingestelde rechtsmiddel van bezwaar ware het beter deze aan te duiden met de term 'grieven') slechts betrekking hebben op de aanleg van vervangende parkeerruimte, volgt dat het bezwaar van eiser geen betrekking heeft op het in het besluit van 31 januari 2000 neergelegde parkeerverbod.
Het vorenstaande brengt mee dat omtrent de juistheid van verweerders besluit van 18 september 2000, houdende de niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2000, minstgenomen enige twijfel kan bestaan. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het tegen dit besluit ingestelde beroep kennelijk ongegrond is. De aangevallen uitspraak waarbij op deze grond toepassing is gegeven aan artikel 8:54 van de Awb kan derhalve niet in stand blijven.
Het verzet is derhalve gegrond.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb vervalt daarmee de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2001 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het verzet gegrond.
Aldus gewezen door mr. W.C.E. Winfield, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2001.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: