ECLI:NL:RBSHE:2000:AA5514

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2799 VV
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op betoging tegen combi-regeling rondom wedstrijd FC Den Bosch - Ajax

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, dat het houden van een betoging op 19 april 2000 verbood. De verzoekers, bestaande uit de vereniging Onafhankelijke fanclub Ajax en twee individuele verzoekers, hadden bezwaar gemaakt tegen dit verbod en vroegen de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening. De president heeft de zaak op 17 april 2000 behandeld, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. P.M. Kits, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. L.H.M. Zonnenberg.

De president overwoog dat het verbod was gebaseerd op artikel 5, tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft om een betoging te verbieden indien er vrees is voor wanordelijkheden. De president benadrukte dat het geven van een verbod tot het houden van een betoging met terughoudendheid moet worden overwogen, gezien het grondrechtelijke karakter van het recht op vrije meningsuiting. Echter, de president concludeerde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de vrees voor wanordelijkheden gerechtvaardigd was, vooral gezien de omstandigheden rondom het Ecco-stadion en eerdere incidenten tijdens vergelijkbare demonstraties.

De president oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om de betoging te verbieden, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield als fungerend president, in aanwezigheid van griffier A.J.H. van der Donk, en werd openbaar uitgesproken op 17 april 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Awb 00/2799 VV
Proces-verbaal als bedoeld in artikel 8:84 juncto artikel 8:67, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de mondelinge uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank in het geschil tussen:
1. de vereniging Onafhankelijke fanclub Ajax, gevestigd te Amsterdam;
2. Verzoeker 2, wonende te Amsterdam;
3. Verzoeker 3, wonende te Amsterdam,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder.
I. PROCESVERLOOP.
Bij schrijven van 7 april 2000 heeft verzoekster sub 1 aan verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn op woensdag 19 april 2000 een betoging te organiseren tegen de toepassing van de combi-regeling in het algemeen en tegen de combiregeling voor de wedstrijd FC Den Bosch tegen Ajax in het bijzonder.
Verweerder heeft bij besluit van 10 april 2000 het houden van de voorgenomen betoging verboden.
Hiertegen hebben verzoekers op 13 april 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder. Op diezelfde datum hebben verzoekers de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 17 april 2000 waar verzoekster sub 1 is verschenen bij haar voorzitter en verzoekers sub 2 en 3 zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde mr. P.M. Kits, advocaat te Culemborg. Verweerder is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.H.M. Zonnenberg, advocaat te 's-Hertogenbosch.
II. BESLISSING.
Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de president tot de navolgende beslissing:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Daartoe is overwogen:
Gevraagd is een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van verweerder van 10 april 2000, houdende een verbod van een door verzoekster sub 1 aangekondigde betoging tegen de zogenaamde combi-regeling op woensdag 19 april 2000 te 's-Hertogenbosch.
Het bij het bestreden besluit gegeven verbod is gegrond op artikel 5, tweede lid, van de Wet openbare manifestaties in samenhang met artikel 2 van die wet. Meer in het bijzonder ligt aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag dat het verbod wordt gevorderd door het belang van de voorkoming van wanordelijkheden.
Vooropgesteld wordt dat het geven van een verbod tot het houden van een betoging met terughoudendheid dient te worden overwogen, gelet op het grondrechtelijke karakter van dit middel van meningsuiting.
Uit de wetsgeschiedenis alsmede de jurisprudentie komt naar voren dat toepassing van voormelde in artikel 5, tweede lid, van de Wet openbare manifestaties neergelegde bevoegdheid slechts dan is toegestaan, indien de vrees voor wanordelijkheden op grond van concrete gegevens, waaronder ervaringsgegevens, gerechtvaardigd is, en voorts te verwachten is dat de inzet van gewone middelen niet toereikend zal zijn om de openbare orde te handhaven of te herstellen.
Gelet op hetgeen dienaangaande door en namens verweerder ter zitting is uiteengezet, is naar het oordeel van de president voldoende aannemelijk geworden dat zich in casu een dergelijke situatie voordoet. Met name de huidige toestand van het Ecco-stadion kan naar het oordeel van de president voor verweerder voldoende aanleiding vormen om te concluderen dat het risico van een confrontatie tussen de deelnemers aan de demonstratie met supporters die de tegelijkertijd te houden wedstrijd bijwonen, niet te veronachtzamen is. In dit verband wordt erop gewezen dat het stadion niet is voorzien van tribunes achter de doelen, waardoor het niet valt uit te sluiten dat het tot een treffen tussen beide groepen kan komen. Voorts is van belang dat het stadion op dit moment via slechts één toegangsweg is ontsloten. Aangenomen mag worden dat deze laatste omstandigheid het des te moeilijker maakt om bij eventuele wanordelijkheden effectief politie in te zetten. Dat wanordelijkheden redelijkerwijs niet te verwachten zijn acht de president niet aannemelijk geworden. Naar zijn oordeel heeft verweerder niet ten onrechte een vergelijking getrokken met de incidenten die zich onlangs hebben voorgedaan tijdens een soortgelijke demonstratie te Tilburg rondom de wedstrijd Willem II - Feijenoord. Daarbij is verder van belang dat een aantal supportersgroeperingen van andere clubs in de media te kennen hebben gegeven de voorgenomen betoging door het eveneens deelnemen daaraan, dan wel door elders in of rond 's-Hertogenbosch actie te voeren, te zullen ondersteunen. Daartoe hebben deze groeperingen ook hun leden opgeroepen. Verweerder kan zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt stellen dat ook een aanzienlijke politie-inzet naar alle waarschijnlijkheid niet voldoende zal zijn om uit een eventuele confrontatie tussen verschillende groeperingen voortvloeiende verstoringen van de openbare orde te herstellen. Gelet op ervaringsgegevens valt een dergelijke confrontatie naar het oordeel van de president oordeel ook niet uit te sluiten. Aan de verklaring ter zitting van de zijde van verzoekers dat vertegenwoordigers van de betrokken supportersgroeperingen inmiddels te kennen hebben gegeven van hun acties te zullen afzien, kan naar het oordeel van de president geen al te groot gewicht worden toegekend.
Ten aanzien van de verklaring van verzoekers dat zij bereid zijn de betoging op een andere locatie dan het Ecco-stadion te doen plaatsvinden, wordt nog opgemerkt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren zijn gekomen om aan te kunnen nemen dat die bereidheid ook afdoende aan verweerder is kenbaar gemaakt. Verweerder mocht dan ook bij zijn besluitvorming uitgaan van de betoging zoals die is aangekondigd, nog daargelaten of met een betoging op een alternatieve locatie in afdoende mate aan de door verweerder voorziene openbare-ordeproblemen tegemoet kan worden gekomen.
Het vorenstaande in aanmerking genomen kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verbieden van de onderhavige betoging heeft kunnen overgaan. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als fungerend president, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2000.