Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:
geboren op [geboortedaum] 1971, van Rwandese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, alsmede de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 van de Vw 2000, met terugwerkende kracht ingetrokken tot 17 februari 2000. Op
5 september 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig V.M. Corcelle, tolk Frans. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, zodat met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beoordeeld of beperkte kennisname van het over eiser uitgebrachte individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 januari 2011 (hierna: het individueel ambtsbericht) gerechtvaardigd is.
Op 20 september 2012 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig F. Kamermans, tolk Frans. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.1 In de aan eiser verstrekte versie van het individueel ambtsbericht is alle informatie betreffende de geraadpleegde bronnen weggelakt. Duidelijk is dat het individueel ambtsbericht berust op verschillende getuigenverklaringen. Bij beslissing van 15 augustus 2012 heeft deze rechtbank, in een andere samenstelling, de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke delen van het individueel ambtsbericht gerechtvaardigd geacht.
1.2. Na toestemming te hebben verkregen van beide partijen om mede op grond van de vertrouwelijke onderliggende stukken uitspraak te doen, heeft ook de rechtbank de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken ingezien. De rechtbank zal mede op grond van deze stukken uitspraak doen.
2.1. Verweerder heeft voornoemde verblijfsvergunningen asiel van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, en artikel 35, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.
2.2. Verweerder legt aan die intrekkingen ten grondslag dat er naar aanleiding van het naturalisatieverzoek van eiser van 31 augustus 2009 onderzoek is gedaan, waaruit naar voren is gekomen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als genoemd in artikel 1F van het Verdrag van Geneve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 21 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Verweerder stelt dat uit dat onderzoek naar voren is gekomen dat eiser actief heeft deelgenomen aan de genocide in Rwanda in de periode van 6 april 1994 tot en met 19 juli 1994 en dat voornoemde vergunningen niet aan eiser zouden zijn verleend, indien deze informatie ten tijde van de aanvraag bekend was geweest.
3.1. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.2. Volgens paragraaf C5/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt de verblijfsvergunning asiel ingetrokken als achteraf wordt vastgesteld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag juncto artikel 31, tweede lid, onder k, van de Vw 2000 ten onrechte niet is toegepast, omdat de vreemdeling bij de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel de juiste gegevens heeft verzwegen. Aanleiding voor een dergelijke vaststelling kan zijn gelegen in mededelingen van derden – voor zover er geen aanwijzingen zijn dat deze mededelingen zijn gedaan uit gevoelens van rivaliteit – of komen uit neutrale informatie die anderszins is binnengekomen.
3.3. Volgens paragraaf C4/3.11.3.3 van de Vc 2000 is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling onder de criteria van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt. Teneinde te kunnen bepalen of betrokkene individueel voor artikel 1F-handelingen verantwoordelijk dient te worden gehouden, wordt onderzocht of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf/de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Indien hiervan sprake is kan aan betrokkene artikel 1F worden tegengeworpen.
4. De rechtbank oordeelt allereerst dat eiser niet wordt gevolgd in het standpunt dat verweerder bij intrekking van de verblijfsvergunningen had behoren te toetsen aan Richtlijn 2003/109/EG (ten aanzien van langdurig ingezetenen). Asielvergunningen vallen niet onder de werkingssfeer van die richtlijn. Dat in Richtlijn 2011/51/EU de werkingssfeer van de langdurig ingezetenenrichtlijn wordt uitgebreid naar personen met een asielvergunning, maakt niet dat verweerder hier wel aan had moeten toetsen, nu de implementatietermijn van deze wijziging nog niet is verstreken.
5.1. De rechtbank stelt verder vast dat niet in geschil is dat de door verweerder gestelde deelname aan genocide is aan te merken als een feit als bedoeld in artikel 1F, onder a dan wel b van het Vluchtelingenverdrag, te weten misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen, dan wel ernstige, niet-politieke misdrijven begaan buiten het land van toevlucht. In geschil is of verweerder heeft kunnen oordelen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser aan de genocide in Rwanda heeft deelgenomen. Zoals volgt uit het hierboven vermelde beleid, als ook uit artikel 3:2 van de Awb, is het aan verweerder om dit aan te tonen.
5.2. Verweerder baseert zijn standpunt zowel op het ten aanzien van eiser opgemaakte individueel ambtsbericht als op de volgende drie rapporten van de non-gouvermentele organisatie African Rights:
- “Father Hormisdas Nsengimana, Accused of Genocide Sheltered by the Church”, een rapport in de serie Witness to Genocide van African Rights, november 2001;
- “Vincent Nzigiyimfura in Malawi; A Pillar of the 1994 Genocide”, een rapport in de serie Charge Sheet Series van African Rights, ongedateerd, volgens het voornemen van april 2009;
- “The Leadership of Rwandan Armed Groups Abroad With a Focus on the FDLR and RUD/URUNANA”, van Rakiya Omaar, consultant to the Rwanda demobilisation and reintegration commission, december 2008.
5.3. Uit de in overweging 5.2 genoemde rapporten komt samengevat weergegeven naar voren dat eiser in zijn woonplaats Nyanza lid was van een soort militia van zonen van vooraanstaande Hutu’s, de Dragons, onder leiding van Pater [naam1], de rector van een middelbare jongensschool. Deze groep was betrokken bij het vermoorden van Tutsi’s.
5.4. Deze rapporten hebben voor verweerder de aanleiding gevormd om voornoemd individueel ambtsbericht te laten opstellen. Uit het individueel ambtsbericht komt samengevat weergegeven het volgende naar voren. Eiser is afkomstig uit Nyanza, heeft daar altijd gewoond en is zowel voor als tijdens de genocide in Rwanda geweest. Hij maakte deel uit van de MRND (regeringspartij), zoals meer kinderen van welgestelde ouders. Zijn activiteiten waren onder andere het organiseren van bijeenkomsten en het provoceren van personen die niet tot de groepering behoorden. Eiser staat bekend als een moordenaar die te werk ging op een excessieve manier. Omdat de Dragons niet in Nyanza opereerden maar in Butare en Kigali, kan niet vastgesteld worden dat eiser hier deel van uitmaakte. Zijn bijnaam is [bijnaam]. Hij maakte deel uit van bijna alle groeperingen die misdrijven begingen in Nyanza. Eiser was lid van de MRND/Interahamwe, was daar één van de kopstukken en viel op door zijn kleding en arrogante gedrag.
5.5. Verweerder stelt op grond van voornoemde informatie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser heeft deelgenomen aan de genocide. Daarbij betrekt verweerder tevens dat eiser eerder gedurende zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij ten tijde van de genocide niet in Rwanda was. In de onderhavige procedure heeft hij erkend dat hij in die periode (grotendeels) wel in Rwanda was.
5.6. Eiser voert aan dat de informatie uit de in overweging 5.2 genoemde rapporten niet betrouwbaar is, dat het individueel ambtsbericht niet inzichtelijk is en dat er concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid en volledigheid daarvan te twijfelen. Eiser heeft dit samengevat weergegeven als volgt onderbouwd. De verklaringen uit de rapporten en het ambtsbericht zijn afkomstig uit indirecte bron. Het is niet duidelijk welke belangen de getuigen hebben die deze verklaringen hebben afgelegd. Er worden veel onbetrouwbare verklaringen afgelegd ten aanzien van de genocide, zeker waar het leden van vooraanstaande families betreft. Het individueel ambtsbericht is vaag, maar er wordt wel duidelijk gesteld dat eiser geen lid was van de Dragons, wat tegenstrijdig is met de informatie uit voornoemde rapporten. Verder heeft eiser zelf verklaringen van andere getuigen overgelegd, waaruit volgt dat de informatie uit de rapporten en het individueel ambtsbericht niet klopt. Eén van deze verklaringen is van pater [naam1], die door het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) is vrijgesproken. Een andere verklaring is van [naam2], een voormalig medewerker van African Rights. Ook heeft eiser drie gelegaliseerde vonnissen overgelegd van de Rwandese volksrechtbanken (Gacaca-rechtbanken) waaruit volgens eiser blijkt dat hij, zijn ouders en zijn broer zijn vrijgesproken van deelname aan genocide.
5.7. De rechtbank stelt vast dat een individueel ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk advies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen wordt voldaan, dan mag verweerder bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.8. De rechtbank dient daarom ten eerste te beoordelen of het individueel ambtsbericht op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Uit het ambtsbericht en de onderliggende stukken volgt dat er drie bronnen zijn die hebben bevestigd dat eiser deel uitmaakte van milities die misdrijven begingen in Nyanza. De rechtbank stelt vast dat niet blijkt wat de achtergrond van deze getuigen is, zoals hun eigen positie ten tijde van en na afloop van de genocide in Rwanda. Uit het ambtsbericht en de onderliggende stukken wordt voorts niet inzichtelijk waarop de getuigen hun informatie baseren. Zo blijkt niet of de verklaringen die zij over eiser hebben afgelegd gebaseerd zijn op eigen waarneming of dat zij zich baseren op wat zij van anderen hebben gehoord. De opgetekende verklaringen bevatten voornamelijk kwalificaties, zoals dat eiser bekend staat als een moordenaar, maar beschrijven geen concrete en verifieerbare feiten. Uit de onderliggende stukken blijkt dat verweerder de minister van Buitenlandse Zaken ook heeft gevraagd of eiser in het kader van de Gacaca-procedures of anderszins in Rwanda beschuldigd is van betrokkenheid bij de genocide. Volgens het individueel ambtsbericht kon deze vraag echter niet worden beantwoord.
5.9 De rechtbank wijst er op dat de veronderstelling dat eiser actief heeft deelgenomen aan genocide enkel is gebaseerd op getuigenverklaringen die jaren na de genocide zijn afgelegd. Gezien de ernst van de beschuldiging van deelname aan genocide, het tijdsverloop tussen de feiten en de bewijsverzameling en hetgeen algemeen bekend is over getuigenbewijs dat na de genocide in Rwanda is verkregen, dienen hoge zorgvuldigheidseisen aan die getuigenverklaringen te worden gesteld. Uit het Thematisch ambtsbericht over de ontwikkelingen ten aanzien van de vervolging, berechting en detentie van genocideplegers in en buiten Rwanda van 28 november 2011 (hierna: thematisch ambtsbericht) volgt dat veel getuigenverklaringen die zijn afgelegd over de genocide onbetrouwbaar zijn (zie pagina’s 45-47, ten aanzien van de Gacaca-processen). Zo zijn er getuigenverklaringen afgelegd onder druk en tegen betaling. Getuigenverklaringen worden soms beïnvloed door ongelijke verhoudingen binnen dorpsgemeenschappen en er zijn gevallen bekend waarbij personen die naar waarheid wilden verklaren door hun sociale groep zijn uitgesloten. Ook wordt melding van gemaakt dat slachtoffers uit frustratie valse beschuldigingen hebben geuit. Nu uit het individueel ambtsbericht en de onderliggende stukken onvoldoende blijkt op welke wijze door het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek is verricht naar de betrouwbaarheid van de bronnen en waarop de informatie die uit het individueel ambtsbericht naar voren komt is gebaseerd, is de rechtbank van oordeel dat het individueel ambtsbericht niet op voldoende inzichtelijke wijze tot stand is gekomen en niet volledig is. Verweerder heeft de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag daarom niet op dit individueel ambtsbericht kunnen baseren.
5.10. Verweerder baseert zich tevens op de drie in overweging 5.2 genoemde rapporten. Uit het dossier blijkt dat Rakiya Omaar, de auteur van het derde rapport, tevens de oprichtster is van African Rights, de organisatie die de twee andere rapporten heeft uitgebracht. De rechtbank zal de drie rapporten dan ook als samenhangend beoordelen. De verklaringen die over eiser in de rapporten worden afgelegd zijn zonder meer als ernstig te kwalificeren. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapporten van African Rights/ Rakiya Omaar echter onvoldoende grond vormen om eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen te werpen. Ook in deze rapporten zijn de verklaringen over eiser afkomstig van een beperkt aantal bronnen, van wie onduidelijk is wat hun achtergrond is en waarop zij hun informatie baseren. Het eerste en derde genoemde rapport bevatten voor een groot deel vrijwel dezelfde verklaringen met betrekking tot eiser en kunnen niet als verschillende bronnen met een zelfstandige bewijskracht worden gezien. Daarnaast valt op dat de vrijwel identieke verklaringen in de twee rapporten niet aan getuigen met identieke namen worden toegedicht. De bronnen in de rapporten verklaren bovendien dat eiser in Nyanza lid was van de militie de Dragons, terwijl de bronnen in het individueel ambtsbericht verklaren dat de Dragons niet in Nyanza opereerden. Een dergelijke tegenstrijdigheid in het bewijsmateriaal vereist naar het oordeel van de rechtbank een nadere verklaring, welke ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag evenmin heeft kunnen baseren op deze rapporten.
5.11. Ook de combinatie van het individueel ambtsbericht en de in overweging 5.2 genoemde rapporten levert naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs op voor de conclusie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser aan de genocide in Rwanda heeft deelgenomen.
6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Daarom kan in het kader van deze procedure voorbij worden gegaan aan het door eiser overgelegde tegenbewijs. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Voor zover verweerder aanleiding ziet om een nieuw ambtsbericht op te vragen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, overweegt de rechtbank als volgt. De bewijslast voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag ligt bij verweerder. Slaagt verweerder in deze bewijslast, dan is vervolgens eiser aan zet om tegenbewijs te leveren. In dat kader heeft eiser onder andere een beroep gedaan op drie Gacaca-vonnissen. Bij het leveren van tegenbewijs zal eiser zelf dienen in te staan voor de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van zijn bewijsmateriaal. Dat betekent dat bij twijfel eiser de juistheid van de vonnissen aannemelijk dient te maken. Verweerder heeft in dit verband tegengeworpen dat de vonnissen onduidelijk zijn omdat de plaats Kigali is vermeld, terwijl de vonnissen betrekking hebben op Nyanza. Ondanks de hiervoor geschetste bewijslastverdeling geeft de rechtbank verweerder in overweging bij een eventueel nieuw op te vragen individueel ambtsbericht ook navraag te doen naar de betekenis van de plaatsnaam Kigali op deze vonnissen, ten einde het door eiser verstrekte bewijsmateriaal op een zorgvuldige wijze te kunnen waarderen. Bovendien geeft de rechtbank verweerder in overweging na te vragen of ten aanzien van één persoon meerdere Gacaca-vonnissen kunnen bestaan. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder eerder al aan het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gevraagd of eiser door Gacaca-rechtbanken is beschuldigd, maar dat op die vraag om onduidelijke redenen nog geen antwoord is gekomen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
9. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizend tweeënnegentig euro en vijftig cent), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, mrs. H.J. Schaberg en Y.E. Schuurmans, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.