ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7550

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
412904 - HA RK 12-66
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van de Nederlandse nationaliteit door minderjarige als gevolg van verlies door de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een minderjarige, hierna aangeduid als '[verzoeker]', die verzocht om vaststelling van zijn Nederlandse nationaliteit. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat zijn moeder, die op het moment van zijn geboorte zowel de Nederlandse als de Nieuwzeelandse nationaliteit bezat, haar Nederlandse nationaliteit mogelijk niet definitief had verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van [verzoeker] op 1 januari 1995 haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren, omdat zij meer dan tien jaar in Nieuw-Zeeland had gewoond, hetgeen volgens artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) leidt tot verlies van de nationaliteit. Aangezien [verzoeker] op dat moment nog minderjarig was, heeft hij op dezelfde datum ook zijn Nederlandse nationaliteit verloren.

De rechtbank heeft de procedure in detail besproken, waarbij onder andere de ingediende stukken en de standpunten van de betrokken partijen zijn behandeld. De advocaat van [verzoeker], mr. F. Kiliç, voerde aan dat zijn moeder door overgangsregelingen haar nationaliteit niet definitief had verloren en dat de termijn van tien jaar opnieuw was gaan lopen vanaf 1 april 2003. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de officier van justitie sloten zich echter aan bij de conclusie dat [verzoeker] zijn Nederlanderschap op 1 januari 1995 had verloren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de moeder van [verzoeker] gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot herkrijging van haar nationaliteit. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, met de overweging dat hij zijn Nederlanderschap op 1 januari 1995 had verloren, en dat de wetgeving geen ruimte bood voor de door hem gestelde verlenging van de termijn voor het behoud van de nationaliteit. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 december 2012.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 412904 / HA RK 12-66
Beschikking van 20 december 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. F. Kiliç te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met '[verzoeker]' en belanghebbende met 'de IND'.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 februari 2012 ingekomen verzoekschrift;
- de brieven van mr. Kiliç van 9 en 26 juli 2012;
- de brieven van de IND van 20 maart 2012 en 10 september 2012;
- de brieven van de officier van justitie van 4 en 15 oktober 2012.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2012. Namens [verzoeker] is mr. Kiliç verschenen en namens de IND mr. Pesch.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende niet weersproken feiten. [verzoeker] is op [geboortedatum] 1980 te [woonplaats] (Nieuw-Zeeland) geboren als zoon van [A], geboren op [geboortedatum] 1962 te [woonplaats] (Nieuw-Zeeland). Ten tijde van de geboorte van [verzoeker] was zijn moeder in het bezit van de Nederlandse en de Nieuwzeelandse nationaliteit. De vader van [A], geboren op [geboortedatum] 1925 te Amsterdam, is in 1954 geëmigreerd naar Nieuw-Zeeland. Op 18 juni 1975 is hij genaturaliseerd tot burger van Nieuw-Zeeland, met behoud van zijn Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] heeft inmiddels zijn hoofdverblijf verplaatst naar Nederland.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND en van de officier van justitie
3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Hij voert daartoe aan dat zijn moeder wellicht indertijd haar Nederlandse nationaliteit is verloren, omdat zij als meerderjarige tien jaar heeft gewoond in het land van haar geboorte (Nieuw-Zeeland) waarvan zij eveneens de nationaliteit bezit, maar door diverse overgangsregelingen heeft zijn moeder de Nederlandse nationaliteit (nog) niet definitief verloren. De hiervoor bedoelde termijn van tien jaar is voor haar op 1 april 2003 (wederom) gaan lopen. Hieruit volgt, volgens [verzoeker], dat hij tijdens zijn minderjarigheid de Nederlandse nationaliteit heeft behouden.
3.2. De IND concludeert dat [verzoeker] het Nederlanderschap door geboorte heeft ontleend aan zijn moeder en dat hij het Nederlanderschap als minderjarige heeft verloren op 1 januari 1995, omdat zijn moeder op dat tijdstip haar Nederlandse nationaliteit verloor.
3.3. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.
4. De beoordeling
4.1. Niet staat ter discussie dat [verzoeker] bij zijn geboorte op [geboortedatum] 1980 op grond van artikel 1 aanhef en onder c van de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap (WNI) de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Door geboorte op het grondgebied van Nieuw-Zeeland verkreeg hij tevens de Nieuwzeelandse nationaliteit. Zijn moeder was ten tijde van zijn geboorte eveneens tevens in het bezit van de Nieuwzeelandse nationaliteit.
4.2. Op 1 januari 1985 is ter vervanging van de WNI de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in werking getreden. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (1985) gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren wanneer hij na zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaren woonplaats heeft in - kort gezegd - het land van zijn geboorte waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit. Artikel 26 RWN (1985) bepaalt dat die termijn van tien jaren aanvangt op het tijdstip van inwerkingtreding van de RWN (1985).
4.3. De moeder van [verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1962. Zij heeft vanaf haar geboorte onafgebroken woonplaats in Nieuw-Zeeland gehad. Zij verloor derhalve op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (1985) op 1 januari 1995 haar Nederlandse nationaliteit. Op 1 januari 1995 was [verzoeker] nog minderjarig, zodat hij op die datum op grond van artikel 16 lid 1 aanhef en onder c RWN (1995) eveneens zijn Nederlandse nationaliteit verloor.
4.4. De omstandigheid dat de moeder van [verzoeker], anders dan haar zusters, geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel V van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (RRWN) geboden mogelijkheid tot herkrijging van het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring, maakt het vorenstaande niet anders. Vast staat dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, zodat [verzoeker] evenmin de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen.
4.5. [verzoeker] voert aan dat door verschillende ontwikkelingen in de wetgeving gesteld kan worden dat de in artikel 15 eerste lid aanhef en onder c RWN bedoelde termijn van tien jaren laatstelijk is verlengd door de op 1 april 2003 in werking getreden RWN. Thans dient volgens hem uitgegaan te worden van een termijn van 10 jaar te rekenen vanaf 1 april 2003. De rechtbank overweegt dat personen die op grond van voormeld artikel hun Nederlanderschap vóór 1 april 2003 hebben verloren op grond van het bij dat artikel behorend overgangsrecht (artikel V lid 1 RRWN) de mogelijkheid hadden om binnen twee jaar na inwerkingtreding van de RWN (2003) door middel van het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring de Nederlandse nationaliteit te herkrijgen. Dit impliceert echter niet, zoals door [verzoeker] is gesteld, dat de in genoemd artikel 15 RWN bedoelde termijn van tien jaren op 1 april 2003 voor de moeder van [verzoeker] wederom is gaan lopen.
4.6. De rechtbank komt tot het oordeel dat [verzoeker] op 1 januari 1995 als minderjarige zijn Nederlanderschap heeft verloren, omdat zijn moeder op dat tijdstip haar Nederlanderschap is verloren en niet is gebleken dat zijn moeder op enig moment gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot herkrijging van haar Nederlandse nationaliteit. Het tweede lid van artikel V van de RRWN is niet op de moeder van [verzoeker] van toepassing, nu niet is gesteld of gebleken dat aan haar binnen de hiervoor bedoelde termijn van tien jaar een verklaring omtrent het bezit van Nederlanderschap of een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt.
4.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm, mr. G.L.M. Urbanus en mr. W.J. Don en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.