ECLI:NL:RBZUT:2012:BW5464

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/628
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen verbreding Hoofdstraat en aanleg trottoir in Epe

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen de verbreding van de Hoofdstraat ter hoogte van de bushalte en de aanleg van een trottoir in de groenvoorziening. Het college had eerder, bij besluit van 16 maart 2011, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 2 november 2010 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 december 2011 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een adviseur. Namens de gemeente Epe waren J. Bovendorp en D.D. Scarse aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden ter hoogte van de bushalte een wijziging van het wegprofiel met zich meebrengen, die niet kan worden gekwalificeerd als een ondergeschikte afwijking van de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden niet passen binnen de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Centrum Epe'.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van 16 maart 2011 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder gelast het door eiser betaalde griffierecht van € 152,00 aan hem te vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsbijstand beroepsmatig werd verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/628
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 oktober 2010 heeft eiser verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de aanleg van een weg, de bebouwing van het huidige plantsoen en de aanleg van een busbaan in verband met de Veluwelijn bij de Bloemstraat – Hoofdstraat – Wildforstlaan te Epe (hierna: de werkzaamheden).
Bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 4 november 2010 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 18 november 2010 (reg. nr. 10/1805) afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder onder aanvulling van de motivering de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van
2 november 2010 gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 april 2011 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 december 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door [naam]. Namens verweerder zijn verschenen J. Bovendorp en
D.D. Scarse.
2. Overwegingen
2.1 In voormelde brief van 27 oktober 2010 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden, omdat deze volgens eiser in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.2 Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij thans alleen nog opkomt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen de verbreding van de Hoofdstraat ter hoogte van de bushalte en de aanleg van het trottoir in de groenvoorziening op de hoek van de Hoofdstraat, Quickbornstraat en Bloemstraat.
2.3 Op de in geding zijnde gronden is het bestemmingsplan “Centrum Epe”, zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan “Centrum Epe, 41e partiële herziening”, van kracht.
Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan “Centrum Epe” rust op de in geding zijnde gronden de bestemming “Groenvoorziening” en “Verkeersdoeleinden”. Volgens de bij de plankaart behorende legenda kan de bestemming “Verkeersdoeleinden” bestaan uit de delen: berm, voetpad, fietspad, parkeren, weg en verkeersluw gebied.
2.3.1 Ingevolge artikel 2.15, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Centrum Epe” mag de op de plankaart als “Groenvoorzieningen” bestemde grond uitsluitend worden gebruikt en ingericht als groenvoorziening, zoals ten behoeve van het verkrijgen van een visuele afscherming tussen naastliggende bestemmingen of de verfraaiing van de omgeving, alsmede voor de daarbij behorende andere bouwwerken, waaronder straatmeubilair, en speelwerktuigen, en andere werken, paden met een maximale breedte van 2.50 meter daaronder begrepen.
2.3.2 Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van de planvoorschriften, zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan “Centrum Epe, 41e partiële herziening” (hierna: de planvoorschriften), mag de op de plankaart als “Verkeersdoeleinden” bestemde grond uitsluitend worden gebruikt voor verkeersdoeleinden, met de daarbij behorende gebouwen als bedoeld in het derde lid, andere bouwwerken en andere werken alsmede, indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met “fietsenstalling”, voor een overdekte fietsenstalling met een maximum hoogte van 2,50 meter.
Ingevolge het tweede lid moet de indeling van de bestemming, alwaar zulks blijkens de plankaart van toepassing is, voldoen aan hetgeen terzake in de wegprofielen is weergegeven, behoudens afwijkingen van dermate ongeschikte (lees: ondergeschikte) aard en omvang dat van enige reële invloed op de verkeersfunctie dan wel op de naastliggende bestemming in redelijkheid geen sprake kan zijn.
Ingevolge het zesde lid, onder b, kunnen burgemeester en wethouders binnen de bestemmingsgrenzen middels een planwijziging als bedoeld in artikel 11 van de (inmiddels vervallen) Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) de in het tweede lid genoemde profielen en maataanduidingen wijzigen indien zulks voor een doelmatiger en veiliger inrichting van de grond voor verkeersdoeleinden noodzakelijk is en mits de wijziging beperkt blijft tot ten hoogste 2 meter ten opzichte van de oorspronkelijk aangegeven maten.
2.3.3 In de verklaring bij artikel 2.18 van de planvoorschriften staat vermeld dat – voor zover thans van belang – de bestemming "Verkeersdoeleinden" alle verkeersfuncties: wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, voetgangers- en verkeersluw gebied, enz, omvat. Ter illustratie zijn de volgende mogelijkheden voor afwijkingen van het op de plankaart opgenomen wegprofiel vermeld:
1. het opsplitsen van een lange parkeerstrook in twee kleinere;
2. onderlinge verschuivingen van de tracering van naast elkaar gelegen voetpad, fietspad en berm;
3. geringe verbreding van voetpad, fietspad of berm ten koste van versmalling van een of meer der andere uit dit rijtje.
Alleen voor de wat meer ingrijpende wijzigingen dient de procedure van zesde lid te worden gevolgd: planwijziging op grond van artikel 11 van de WRO, zo staat in de toelichting.
2.4 Ter onderbouwing van zijn betoog dat de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan heeft eiser aangevoerd dat de werkzaamheden niet binnen de op de plankaart vermelde bestemming “Verkeerdoeleinden” vallen.
2.4.1 Om een goede beoordeling van dit betoog mogelijk te maken zijn ter zitting overgelegde tekeningen, overtrekken en plankaarten met partijen bekeken en besproken.
De rechtbank acht op grond daarvan aannemelijk dat de werkzaamheden op de twee nu nog in geding zijnde locaties niet passen binnen de bestemming “Verkeersdoeleinden”, waartoe zij het volgende overweegt.
2.4.2 Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de werkzaamheden ter hoogte van de bushalte aan de Hoofdstraat een zodanige wijziging van het wegprofiel, dat niet gesproken kan worden van afwijkingen van dermate ondergeschikte aard en omvang dat van enige reële invloed op de verkeersfunctie dan wel op de naastliggende bestemming in redelijkheid geen sprake kan zijn als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van de planvoorschriften. Op basis van het ter zitting besproken kaartmateriaal constateert de rechtbank dat het wegprofiel circa twee meter breder is dan de op de plankaart aangegeven achttien meter. Beide partijen hebben dit ter zitting bevestigd. Dat een deel van de wijzigingen in het wegprofiel, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, al in de jaren negentig heeft plaatsgevonden, doet hier niet aan af.
Eveneens is thans blijkbaar niet meer in geschil, dat op de hoek van de Hoofdstraat en de Bloemstraat een voetpad is aangelegd in de bestemming “Groenvoorziening”.
Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt, dat de betreffende voet- en fietspaden gerealiseerd mogen worden binnen de bestemming “Groenvoorziening” volgt de rechtbank niet, nu geen sprake is van gebruik als groenvoorziening zoals bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Centrum Epe”, maar van een onderdeel van het wegprofiel, zoals bedoeld in artikel 2.18 van de planvoorschriften.
2.5 Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het bepaalde in voormeld artikel 2.18, zesde lid, van de planvoorschriften een planwijziging als bedoeld in artikel 11 van de WRO in gang moeten zetten dan wel, voor zover een dergelijke planwijziging op deze manier niet mogelijk of wenselijk zou zijn, op andere wijze tot een bestemmingswijziging moeten komen.
2.6 In dat kader dient verweerder voorts de vraag te beantwoorden, of het wel conform de bestemming is om de gehele berm aan de westzijde van de Hoofdstraat, ter hoogte van de bushalte, te vervangen door andere voorzieningen, gelet op het bepaalde in de toelichting bij artikel 2.18 van de planvoorschriften, waaruit valt af te leiden dat de verkeersfuncties in het wegprofiel, zoals voetpad, fietspad en berm, ten opzichte van elkaar in beperkte mate kunnen worden gewijzigd.
2.7 Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat het is genomen in strijd met artikel 2.15, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Centrum Epe” en met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), welke bepaling vereist dat het besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.7.1 De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding gebruik te maken van het bepaalde in artikel 8:72, derde of vierde lid, van de Awb of toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb.
2.8 Ten aanzien van de vraag of er termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
2.8.1 Verweerder heeft ter zitting bestreden dat [naam] beroepsmatig rechtsbijstand aan derden verleent, zodat geen ruimte bestaat voor toekenning van een proceskostenveroordeling.
2.8.2 Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten, die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij die rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.8.3 Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 (zaak nr. 200704614/1, LJN: BC3056) overweegt de rechtbank dat voor het beroepsmatig (tegen betaling) verlenen van rechtsbijstand van belang is dat deze werkzaamheden een vast onderdeel vormen van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.
Hoewel [naam], die het beroep van makelaar uitoefent, heeft gesteld wel vaker cliënten bij te staan in juridische procedures, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke bijstand voor hem een vast bestanddeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Het door hem gebruikte briefpapier duidt daar niet op en ook anderszins heeft [naam] niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
2.8.4 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Wel bestaat aanleiding verweerder te gelasten het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2011;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.