ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7067

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4627
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na lange termijn

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat vijf jaar geleden is genomen. Eisers betwisten de verzending en ontvangst van het besluit, dat betrekking heeft op de herziening en terugvordering van hun bijstandsuitkering. Het besluit werd op 8 februari 2007 genomen, en eisers dienden op 16 maart 2007 een bezwaarschrift in. Dit bezwaar werd op 23 juli 2007 ongegrond verklaard. Pas op 4 juni 2012, bijna vijf jaar later, hebben eisers beroep ingesteld tegen dit besluit, met een aanvulling op 13 september 2012.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Verweerder stelde dat het beroepschrift op 31 juli 2007 was verzonden, terwijl eisers claimden het besluit pas op 1 mei 2012 te hebben ontvangen. De rechtbank overweegt dat de beroepstermijn pas begint te lopen na de bekendmaking van het besluit, zoals bepaald in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers stelden dat er geen eerdere bekendmaking had plaatsgevonden, en dat de termijn voor het indienen van beroep pas na 1 mei 2012 was ingegaan.

De rechtbank concludeert echter dat het lange tijdsverloop van bijna vijf jaar tussen het besluit en het indienen van het beroepschrift eisers beroep op artikel 6:8 in de weg staat. De rechtbank past analoge toepassing toe van artikel 6:12, vierde lid van de Awb, dat bepaalt dat bij het uitblijven van een besluit, een beroep binnen een redelijke termijn moet worden ingesteld. De rechtbank is van mening dat ook in gevallen waarin een besluit wel is genomen maar de verzending ervan wordt betwist, een redelijke termijn moet worden aangehouden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die de lange termijn van bijna vijf jaar rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk en is openbaar uitgesproken op 5 december 2012. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4627
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2012 in de zaak tussen
[A] en [B] te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
Het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers herzien en teruggevorderd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 16 maart 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 5 juni 2012, ingekomen bij de rechtbank op 4 juni 2012 en nader aangevuld bij brief van 13 september 2012, beroep ingesteld.
De zaak is op 27 september 2012 ter zitting behandeld.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.
Overwegingen
1. Allereerst is de vraag aan de orde of het beroep ontvankelijk is. Verweerder heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat het beroepschrift op 31 juli 2007 is verzonden. Eisers stellen dat zij het bestreden besluit eerst op 1 mei 2012 hebben ontvangen, zodat de beroepstermijn eerst na 1 mei 2012 is gaan lopen. Eisers menen dat verzending in 2007 niet door verweerder aannemelijk is gemaakt en betwisten zowel de eerdere verzending als de ontvangst van het bestreden besluit.
2. De rechtbank maakt uit het standpunt van eisers op dat een beroep wordt gedaan op de regel van artikel 6:8, eerste lid van de Awb, waarin is bepaalt dat de beroepstermijn eerst een aanvang neemt de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. De dag van bekendmaking is, aldus eisers, 1 mei 2012, nu geen sprake is geweest van eerdere bekendmaking van het besluit als omschreven in artikel 3:41 van de Awb.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat het zeer lange tijdsverloop tussen het nemen van het besluit en het toezenden van het beroepschrift, bijna vijf jaar, eisers beroep op artikel 6:8 van de Awb in de weg staat. De rechtbank komt tot dit oordeel middels analoge toepassing van de regel van artikel 6:12, vierde lid van de Awb. Dit artikellid bepaald dat bij het uitblijven van een besluit, betrokkene binnen een redelijke termijn beroep moet instellen, bij gebreke waarvan het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Blijkens de parlementaire geschiedenis was bij opnemen van deze regel de gedachte leidend dat niet nodig en niet gewenst is de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het uitblijven van een beslissing oneindig te doen zijn. Ook speelde een rol de overweging dat als een betrokkene bij het uitblijven van een besluit lang blijft stil zitten, het bestuursorgaan er op een gegeven moment op mag vertrouwen dat van beroep wordt afgezien.
3.2. De rechtbank acht ongewenst, om dezelfde redenen als hierboven genoemd, dat ook in een situatie als in hier aan de orde, waarin het besluit wel is genomen maar verzending/ontvangst ervan wordt ontkend, jaren later een ontvankelijk beroep kan worden ingesteld. Het betrokken bestuursorgaan, maar ook de rechtspraktijk moet er op een gegeven moment van uit kunnen gaan dat zaken in rechte vast staan. Van eisers mag ook worden verlangd dat zij binnen een redelijke termijn aan de bel trekken wegens het (beweerdelijk) uitblijven van een besluit. Niet valt in te zien waarom de regel van artikel 6:12, vierde lid van de Awb wel zou gelden in een situatie waar het bestuursorgaan géén besluit heeft genomen, en niet in de vergelijkbare situatie dat het bestuursorgaan wel een besluit heeft genomen, doch dit niet conform de regels van artikel 3:41 van de Awb heeft bekend gemaakt.
3.3. Bijzondere omstandigheden die maken dat de hier verstreken termijn van (bijna) 5 jaar niet als onredelijk lang dient te worden aangemerkt, dan wel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zijn gesteld noch gebleken. Integendeel, het feit dat eisers al sedert november 2007 bezig zijn met een betalingsregeling in het kader van de terugvordering en daarmee uitvoering geven aan het bestreden besluit, draagt bij aan het oordeel dat verweerder er op moet kunnen vertrouwen dat het bestreden besluit in rechte vast staat.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van S. Vrauwdeunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.