ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5999

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365027 / HA ZA 10-1586 en 374046 / HA ZA 10-3105
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken bij aanleg badkamer en rol van deskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een geschil tussen eiser [A] en gedaagde [B] over de aansprakelijkheid van de aannemer voor gebreken bij de aanleg van een badkamer. De rechtbank oordeelde dat de aannemer, [B], niet had voldaan aan de zorgplicht die op hem rustte bij de uitvoering van de werkzaamheden. De deskundige, ing. A.J. van Luijk, had vastgesteld dat de belasting van de vloer niet goed was berekend, wat leidde tot ernstige gebreken in de constructie. De rechtbank oordeelde dat [B] de opdrachtgever had moeten waarschuwen voor de ongeschiktheid van de bestaande balken, die niet sterk genoeg waren om het gewicht van de nieuwe vloer te dragen. Daarnaast was er onvoldoende aandacht besteed aan de waterdichtheid van de badkamer, wat leidde tot lekkage en schade aan de woning van [A].

De rechtbank wees de vordering van [A] tot schadevergoeding toe, waarbij de schade werd begroot op € 28.265,89, inclusief wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de deskundige niet partijdig had gehandeld, ondanks dat hij na zijn rapport een opdracht van [A] had aangenomen. De rechtbank vond dat de deskundige zijn conclusies voldoende had onderbouwd en dat de aannemer in verzuim was met zijn verplichtingen. De kosten van het deskundigenonderzoek werden ook aan [B] opgelegd, evenals de proceskosten in de hoofdzaak. De vordering van [A] tegen de andere gedaagde, Het Koenehuis, werd afgewezen, waardoor [A] in die procedure als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 365027 / HA ZA 10-1586 (hoofdzaak)
zaaknummer / rolnummer: 374046 / HA ZA 10-3105 (vrijwaringszaak)
Vonnis van 15 augustus 2012
in de hoofdzaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat voorheen achtereenvolgens mr. B.M. Warmerdam en mr. J.A. de Rooij,
thans mr. H.A. de Jongh, allen te Noordwijk ZH,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET KOENEHUIS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. P. Rijpstra te 's-Gravenhage,
2. [B],
h.o.d.n. Westgaag Interbouw,
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. van der Eijk te Wateringen, gemeente Westland,
en in de vrijwaringszaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET KOENEHUIS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. P. Rijpstra te 's-Gravenhage,
tegen
[B],
h.o.d.n. Westgaag Interbouw,
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [A], Het Koenehuis en [B] worden genoemd.
1.De procedures in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.1Het verloop van deze procedures blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2011;
- het door de deskundige uitgebrachte rapport van 7 december 2011 in de hoofdzaak;
- de aanvulling daarop d.d. 18 januari 2012 naar aanleiding van reacties van [A] en [B] op het concept-rapport van 2 december 2011 in de hoofdzaak;
- de conclusie na deskundigenbericht, tevens akte van wijziging van eis van de zijde van [A] in de hoofdzaak en
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht, tevens houdende reactie op de wijziging van eis van de zijde van [B], in de hoofdzaak.
1.2Ten slotte is in beide zaken opnieuw een datum voor vonnis bepaald.
2.De verdere beoordeling van het geschil
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
2.1De rechtbank blijft bij hetgeen zij in haar tussenvonnis van 26 oktober 2011 heeft overwogen en beslist.
in de hoofdzaak
2.2 In het tussenvonnis heeft de rechtbank de heer ing. A.J. van Luijk tot deskundige benoemd om - kort gezegd - te beoordelen of in de badkamer op de eerste verdieping van de woning van [A] aan de [A-straat te plaats A] de marmeren tegels op de vloer en tegen de wanden op een juiste wijze zijn gelegd c.q. aangebracht. Daartoe heeft de rechtbank negen vragen aan de deskundige voorgelegd.
2.3De deskundige heeft blijkens zijn rapport kennis genomen van de processtukken en op 28 november 2011 met [A], [B] en hun advocaten een bespreking gevoerd en onderzoek verricht ten huize van [A]. Op 7 december 2011 heeft zijn rapport bij de rechtbank gedeponeerd en naar aanleiding van de reacties van partijen daarop op 18 januari 2012 een aanvulling ingezonden. Partijen hebben zich bij hun conclusies over het rapport uitgelaten. [A] heeft zijn eis gewijzigd. In plaats van het in het eerste tussenvonnis van 17 augustus 2011 bij 4.1 onder B genoemde bedrag van € 45.772,99 aan schadevergoeding vordert hij thans € 40.632,--, met handhaving van zijn vorderingen voor het overige. In dit bedrag zijn de oorspronkelijk gevorderde herstelkosten voor de vloer op de begane grond weggelaten en de herstelkosten voor de badkamer aangepast.
[B] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, maar wel verweer gevoerd tegen de gewijzigde eis.
2.4Het oordeel van de deskundige komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat [B] bij het aanbrengen van de badkamervloer de belasting daarvan op de originele houten balken niet (goed) heeft berekend of laten berekenen. Het gevolg daarvan is dat de balken ongewenst ver doorbuigen onder het gewicht van de vloer. De natuurstenen bovenlaag is daarbij niet helemaal mee doorgezakt, omdat deze strak tegen de wanden is gelegd. Door het doorzakken van de onderlagen zijn in de vloer echter wel enorme drukspanningen ontstaan. Op de plaatsen met de grootste belasting is het marmer in elkaar gedrukt, hetgeen de witte strepen daarin veroorzaakt. Dit moet als een fout van [B] worden beschouwd, aldus de deskundige.
Hetzelfde geldt voor de vochtwerendheid van de natuurstenen wanden in de badkamer. De waterbelaste tegels hadden - om vochtophoping daarachter te voorkomen - (vrijwel) 100% vol en zat gelijmd moeten worden volgens de 'buttering-floatingmethode', waarbij zowel de wand als de tegel van rillen lijm worden voorzien, die dan loodrecht op elkaar worden aangebracht. Hoewel de tegels (nog) niet los zitten, klinkt - naar de rechtbank begrijpt - in ieder geval een deel daarvan hol en moet er op grond daarvan van worden uitgegaan dat onvoldoende lijm is aangebracht. Daarnaast is er sprake van onvoldoende waterkering in de vloer en de wanden achter het tegelwerk. Het tegelwerk zelf heeft geen waterkerende functie en ook impregnering dient niet voor waterkering, maar om vervuiling van het marmer tegen te gaan. Waterwerende voegen zijn op zichzelf evenmin voldoende voor de noodzakelijke waterkering, omdat elk type voeg door haarscheurtjes vocht zal gaan doorlaten. In combinatie met de onvoldoende verlijming van de tegels bestaat dan het risico dat deze alsnog los komen. In het onderhavige geval zijn de voegen te smal om deze over een behoorlijke diepte gevuld te krijgen, waardoor deze eerder zullen uitdrogen, en zijn er plaatselijk luchtbelletjes opgetreden, waardoor lekkage van water kan en is ontstaan. Het is gebruikelijk om ter voorkoming van lekkage alle overgangen vloer-wand en wand-wand af te dichten met zogenaamd kimband en de wanden waterdicht af te smeren voor het aanbrengen van het tegelwerk, met speciale manchetten rond alle doorvoeren. Dit is door [B] niet zo uitgevoerd. Ook de kitvoegen rond de douchebak en het bad zijn niet op de juiste wijze aangebracht, nu [B] deze door middel van inwellen aan drie zijden heeft opgesloten, waardoor deze niet meer flexibel werkzaam kunnen zijn. Aldus voldoet volgens de deskundige de wijze waarop [B] de tegels en daarna de voegen c.q. de kit heeft aangebracht met het oog op de noodzakelijke vochtkering niet aan de daaraan te stellen eisen, zo begrijpt de rechtbank het rapport.
Er is volgens de deskundige zowel ten aanzien van de doorbuiging van de vloer als met betrekking tot de waterdichtheid sprake van ernstige gebreken, die op korte termijn dienen te worden hersteld. Hout heeft de eigenschap onder belasting langzaam te vervormen, waardoor de effecten pas op langere termijn zichtbaar worden. De vloer dient voor het vervangen van de vloer of de tegels van onderaf te worden gestut of versterkt, om ver doorbuigen met acuut losbrekende tegels bij het verwijderen te voorkomen.
De constructie van de tegels heeft gedurende een onbekende periode in meer of mindere mate kunnen lekken, waarbij het de vraag is welke schade dit heeft toegebracht. Er zijn aanwijzingen dat er lekkage plaatsvindt in de vorm van een verrotte houten plint achter een kitvoeg van de douchebak, een loskomende houten plint aan de buitenzijde van de badkamer en roestende spijkers onder de verflaag van deze plint, aldus de deskundige.
2.5[B] heeft het oordeel van de deskundige bestreden. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de deskundige het geschil niet onbevooroordeeld en objectief tegemoet is getreden. Dit blijkt uit het feit dat hij al bij aanvang van het onderzoek een duidelijke voorkeur kenbaar heeft gemaakt voor het standpunt van [A], in het vervolg veelvuldig met [A] heeft gemaild zonder [B] en zijn raadsman daarvan in kennis te stellen en na het deskundigenbericht in opdracht van [A] tot het opstellen van een herstelplan is overgegaan. Aldus heeft de deskundige het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor niet in acht genomen en heeft hij de schijn van partijdigheid gewekt, hetgeen meebrengt dat het rapport niet als basis voor de verdere beoordeling van de zaak door de rechtbank kan dienen en een nieuwe deskundige moet worden benoemd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
2.6De rechtbank stelt voorop dat het beginsel van hoor en wederhoor een fundamenteel beginsel in ons procesrecht is, dat ook door een door de rechtbank benoemde deskundige in acht genomen dient te worden. In de door de Raad voor de Rechtspraak opgestelde leidraad voor deskundigen (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl) wordt hieraan ook uitvoerig aandacht besteed. In deze leidraad staat onder 4.1 als hoofdregel vermeld dat het de deskundige niet vrij staat slechts met één van partijen te communiceren zonder dat de andere partij daarvan tevoren op de hoogte is. Onder 5.2 staat vermeld dat het essentieel is dat de deskundige in het oog houdt dat hij niet met een partij correspondeert zonder de wederpartij een kopie te zenden.
2.7In dit geval heeft de deskundige in zijn rapport vermeld dat hij vanaf 9 november 2011 met de betrokken partijen correspondentie heeft gevoerd, welke documenten aan de rapportage zijn toegevoegd. Deze stukken bevinden zich echter niet bij de bijlagen van het rapport. [B], die volgens zijn stellingen al bij de bespreking op 28 november 2011 van e-mailcorrespondentie tussen [A] en de deskundige op hoogte is geraakt, heeft de deskundige kennelijk ook niet om deze stukken gevraagd of geïnformeerd naar de aard van de betreffende correspondentie. Nu de deskundige de stukken in het rapport noemt en klaarblijkelijk voornemens was deze bij te voegen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden er vanuit te gaan dat daarin in het kader van voormeld beginsel van hoor en wederhoor ontoelaatbare zaken aan de orde zijn gekomen. Niet in geschil is dat er op 28 november 2011 ter plaatse een onderzoek door de deskundige heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [A] en [B], vergezeld van hun advocaten. Blijkens het rapport zijn de antwoorden op de daarbij door de deskundige gestelde vragen door partijen zowel schriftelijk, in de vorm van teksten, schetsen en tekeningen, als mondeling gegeven. Dat hierbij onvoldoende hoor en wederhoor is toegepast is gesteld noch gebleken.
2.8 Wel heeft [B] een e-mail van de deskundige van 28 november 2011 aan [A] overgelegd, die blijkens de aanhef alleen aan de advocaat van [A] in kopie is toegezonden. Dit is op zichzelf in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor; de deskundige had een kopie van dit bericht aan (de raadsman van) [B] moeten zenden. In het bericht wordt [A] gevraagd om toch nog de scan door te sturen van de verdiepingsbalken onder de badkamervloer en wordt [A] van de bevindingen van de deskundige op de hoogte gebracht. Van Luijk stelt verder aan [A] voor zijn bevindingen omtrent de belasting van de vloerbalken te laten bevestigen door een constructeur, na ontvangst van de gegevens van [A], hetgeen kennelijk ook is geschied.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een verzoek om technische gegevens van [A] en niet om een verzoek om enig commentaar van zijn kant. Verder strekt de voorgestelde inschakeling door een constructeur kennelijk enkel tot het onderzoeken of de bevindingen van de deskundige op dat gebied juist zijn. Die in de e-mail weergegeven bevindingen van de deskundige stemmen overeen met die in zijn rapport, waarbij ook de informatie van de ingeschakelde constructeur is gevoegd en waarop beide partijen hebben kunnen reageren, hetgeen zij ook gedaan hebben. De deskundige heeft die reacties bij brief van 18 januari 2012 aan de rechtbank toegezonden met zijn eigen reactie daarop, waaruit blijkt dat hij ook met opmerkingen van (de advocaat van) [B] rekening heeft gehouden. Voorts overweegt de rechtbank dat de waarnemingen van de deskundige zoals weergegeven in zijn rapport overeenstemmen met hetgeen daarover in de stukken voorafgaand aan zijn benoeming was opgemerkt en dat zijn conclusies berusten op de gronden die hij in zijn rapport heeft aangegeven en die daardoor ook worden gedragen. [B] heeft, zoals hierna nog zal overwogen, de juistheid van de conclusies van de deskundige inhoudelijk onvoldoende onderbouwd bestreden. Dat Van Luijk vooringenomen was ten aanzien van de persoon van [B] is dan ook niet aannemelijk; niet in geschil is dat de deskundige partijen voor aanvang van het onderzoek niet kende. Dat de deskundige van meet af aan heeft laten merken dat hij niet onder de indruk was van de werkwijze van [B] doet daaraan niet af. Hij is nu juist benoemd om die werkwijze te beoordelen. Vooringenomenheid kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat de deskundige zich niet heeft gedistantieerd van onrespectvolle uitlatingen van [A] over [B]; dat brengt niet mee dat hij deze uitlatingen of de daaraan ten grondslag liggende opvattingen deelt.
2.9Dat de deskundige van [A] de opdracht tot het maken van een herstelplan - en blijkens de door [A] overgelegde stukken ook tot de bouwbegeleiding - heeft aangenomen, is in de ogen van de rechtbank ongelukkig. Het verdient de voorkeur dat een deskundige zijn handen naar beide partijen vrij houdt tot de rechtszaak tussen hen volledig is afgerond, omdat niet uitgesloten kan worden dat de deskundige in enig stadium van de procedure nog nader wordt bevraagd. Als hij dan inmiddels voor één van beide partijen werkt, heeft hij geen onafhankelijke positie meer. Ook al wordt - zoals in dit geval - de opdracht kennelijk pas na het afronden van het onderzoeksrapport verstrekt, kan het aanvaarden van een dergelijke opdracht bovendien de indruk wekken dat de deskundige reeds daarvóór een eigen belang had bij een bepaalde uitkomst van zijn onderzoek. Nu echter zoals gezegd de in het rapport weergegeven gronden de door Van Luijk daaruit getrokken conclusies kunnen dragen, en deze voor wat betreft de vloer ook - evenzeer onderbouwd - bevestigd worden door een constructeur, is onvoldoende aannemelijk dat dit eigen belang van Van Luijk hem ertoe heeft gebracht het onderhavige rapport op deze wijze op te stellen. De rechtbank weegt hierbij mee dat uit de reactie van de advocaat van [B] op het rapport en de reactie van Van Luijk daar weer op, voldoende blijkt dat de mogelijkheid van het maken van een herstelplan door Van Luijk in opdracht van [A] reeds ten tijde van het onderzoek met [B] en zijn advocaat naar voren is gekomen, zodat hier geen sprake is van handelen buiten [B] om.
2.10Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank, hoewel de deskundige niet in alle opzichten juist heeft gehandeld, onvoldoende aanleiding ziet om hem als partijdig te beschouwen en om die reden het rapport als bewijsmiddel geheel buiten beschouwing te laten en een onderzoek door een andere deskundige te gelasten.
2.11[B] heeft subsidiair inhoudelijke bezwaren opgeworpen tegen de conclusies van de deskundige. In het navolgende zal de rechtbank deze, voor zover relevant, bespreken.
A. de inschakeling van de constructeur
De opdracht aan de deskundige zijn onderzoek zelfstandig te verrichten staat op zichzelf niet in de weg aan de inschakeling van een derde. Het begrip "zelfstandig" staat hier tegenover "onder leiding van de rechtbank" zoals bedoeld in artikel 198 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het zou ook hier de voorkeur hebben verdiend dat de deskundige (ook) [B] tevoren van de inschakeling van de constructeur, ing. [C], op de hoogte had gebracht. Dit is klaarblijkelijk niet geschied. Nu [B] echter geen concrete bezwaren tegen de persoon van de constructeur of tegen de berekening heeft ingebracht, terwijl uit het rapport van Van Luijk blijkt welke informatie aan [C] ter beschikking is gesteld en welke vragen aan hem zijn voorgelegd, is er niet voldoende aanleiding de constructieberekening en de (mede) daaraan door van Luijk verbonden conclusies buiten beschouwing te laten.
B. houten balken
[B] betwist dat het op zijn weg lag om de balken op sterkte en stijfheid te controleren. Na de sloop van de oude badkamer heeft hij de situatie visueel geïnspecteerd en niemand heeft hem meegedeeld dat de balken niet geschikt zouden zijn voor de door hem aan te leggen constructie. Ook is hem niet gevraagd dit nog expliciet na te gaan. De balken zijn niet door hem aangebracht, zo voert [B] aan.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In dit geval is sprake van aanneming van werk. Ingevolge artikel 7:754 dient de aannemer bij het uitvoeren van de overeenkomst de opdrachtgever te waarschuwen voor ongeschiktheid van zaken, afkomstig van de opdrachtgever, waaronder de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren. [B] heeft ter comparitie verklaard dat hij (behalve de balken) alle elementen van de vloer, zoals de Lewisplaten, het beton en de zandcementvloer, heeft geleverd en aangelegd. Hij heeft ook verklaard dat de balken origineel waren en in voldoende staat verkeerden om de badkamervloer te dragen. Dat moet achteraf dus voor onjuist worden gehouden, in die zin dat de balken waarschijnlijk wel in goede staat verkeerden, maar niet sterk en stijf genoeg waren om het gewicht van de aan te leggen vloer te dragen. Gelet op de inhoud van voormeld wetsartikel had hij de draagkracht van de balken nader dienen te onderzoeken. Blijkens het deskundigenrapport wordt dit ook vermeld op de website van Lewis en zijn daar ook aanknopingspunten voor de betreffende berekening te vinden. Dit mocht dan ook redelijkerwijs van [B] worden verwacht.
C. vloerverwarming
[B] heeft ook aangevoerd dat, anders dan de deskundige betoogt, de vloerverwarming wel degelijk een rol kan hebben gespeeld bij het ontstaan van de scheuren/witte strepen. De spanning door de uitzetting van de verschillende lagen als gevolg van de vloerverwarming kan meewerken om de vloerdruk ter plaatse van de witte lijnen te vergroten, aldus [B]. De rechtbank overweegt hierover dat, gelet op de onderbouwde conclusies in het rapport omtrent de doorbuiging van de vloer, niet aannemelijk is dat de vloerverwarming in dit verband een meer dan marginale rol speelt.
D. waterkering tegels/Bouwbesluit
[B] heeft verder naar voren gebracht dat Van Luijk een te prominente plaats inruimt voor de hol klinkende tegels en de ook volgens hem theoretische eisen van het Bouwbesluit op het gebied van waterkering.
De rechtbank overweegt dat, waar wellicht van reguliere (keramische) tegels kan worden aangenomen dat deze in combinatie met goede voegenkit voldoende waterkerend zijn, dit kennelijk niet het geval is bij natuursteen. Dit is [B] ook bekend, zoals uit het verhandelde ter comparitie blijkt. Hij heeft zelf naar voren gebracht dat een marmeren plaat zijn eigen gewicht in water kan opnemen. Nu uit het rapport voldoende blijkt dat impregnering niet kan dienen tot waterkering, volgt daaruit dat de vloer en de wanden achter het tegelwerk waterkerend moeten worden gemaakt. Dat is niet gebeurd, noch door het voldoende verlijmen van de wandtegels, noch door het aanbrengen van een waterdichte laag daaronder, terwijl dit van [B] als badkamerinstallateur wel mocht worden verwacht. Hieruit volgt dat ook het aanbrengen van waterdichte kit alleen niet als voldoende kan worden aangemerkt, op de in het rapport aangevoerde gronden.
2.12De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundige en de gronden waarop deze berusten en maakt deze tot de hare. Daaruit volgt dat [B] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk deskundig en redelijk handelend badkamerinstallateur mocht worden verwacht. Nu hij ter zake door [A] herhaaldelijk in gebreke is gesteld, is hij in verzuim met de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Daarmee is hij aansprakelijk is voor de dientengevolge door [A] geleden schade.
2.13[A] vordert ter zake thans een bedrag van € 40.632,--. Dit bestaat uit de volgende posten:
a. het gemiddelde van twee door [A] ontvangen offertes voor de herstelwerkzaamheden , die € 26.776,-- respectievelijk € 37.620,-- inclusief btw bedragen, vermeerderd met € 2.000,-- voor onvoorziene kosten, zijnde € 34.198,--;
b. € 5.433,54 wegens bouwbegeleiding conform een offerte van Van Luijk;
c. € 1.000,-- voor herstel van plinten en wandbekleding.
2.14[B] heeft tegen de gewijzigde eis aangevoerd dat hij het van belang acht dat alleen de herstelkosten worden opgevoerd voor de zaken waarvan Van Luijk heeft gerapporteerd dat herstel op korte termijn noodzakelijk is. Ook het aanbrengen van vloerverwarming over de resterende delen van de vloer en de gestelde vervolgschade, bestaande uit waterlekkage, zouden niet moet worden meegenomen, aldus [B].
Hij heeft daarbij niet aangegeven welke posten uit de door [A] overgelegde offertes dan niet voor toewijzing in aanmerking zouden moeten komen. De rechtbank overweegt hierover verder dat niet valt in te zien waarom alleen de op korte termijn noodzakelijke herstelkosten en niet ook de op langere termijn nodige reparaties als gevolg van het tekortschieten van [B] in aanmerking zouden komen als te vergoeden schade. [B] heeft dit ook niet onderbouwd. Nu voorts de gehele badkamer, inclusief de (onder)vloer zal moeten worden vervangen, geldt dat ook voor de vloerverwarming. Gelet op de onder 2.3 laatste alinea weergegeven bevindingen van de deskundige op het punt van de waterschade (verrotte en loskomende houten plinten), acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is van schade als gevolg van lekkage van water.
2.15 Met betrekking tot de begroting van de schade merkt de rechtbank op dat zij geen reden ziet om het gemiddelde van beide offertes toe te wijzen, nu [A] de opdracht voor de laagste offerteprijs kan verlenen. De rechtbank zal voorts € 1.000,-- toewijzen voor onvoorziene posten, mede in aanmerking genomen dat de offertes dateren van februari 2012. Voor de plinten en wandbekleding acht de rechtbank € 500,-- een redelijk bedrag. [B] heeft de rechtbank bij comparitie verzocht rekening te houden met 'nieuw voor oud'. De rechtbank zal dit verzoek als volgt honoreren.
[A] heeft inmiddels zeven jaar gebruikt gemaakt van de badkamer. Enerzijds rekening houdend met een redelijke afschrijvingstermijn voor een badkamer van twintig jaar en anderzijds met het feit dat de badkamer ongeveer twee jaar na oplevering tot klachten aanleiding is gaan geven bij [A] en zijn echtgenote, zal de rechtbank een korting van 15% op de begrote herstelkosten toepassen.
Gelet op de ontstane problemen acht de rechtbank enige kosten voor bouwbegeleiding niet onredelijk. De daarvoor thans gevorderde uren (22 plus 20 uren reistijd) en kosten komen de rechtbank echter voor een badkamer van minder dan € 30.000,-- aan de hoge kant voor. Zij begroot de daarvoor door [B] te betalen vergoeding naar redelijkheid en billijkheid op € 3.000,--.
2.16Gelet op de toelichting op de wijziging van eis van [A] heeft hij niet de bedoeling gehad zijn vordering tot betaling van de kosten van de door hem ingeschakelde expert Fransen ad € 1.231,29 te laten vallen; deze zijn dus kennelijk bij vergissing niet in het nieuw gevorderde bedrag opgenomen. Deze kosten zijn in de betreffende rapporten, die als productie 19 bij dagvaarding zijn overgelegd, onderbouwd en gespecificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze kosten worden aangemerkt als in redelijkheid te zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. De omvang van deze kosten is ook redelijk, zodat zij zullen worden toegewezen.
2.17 Aldus schat de rechtbank de schade op een bedrag van € 28.265,89. Dit bestaat uit:
- het offertebedrag van € 26.776,--, vermeerderd met € 1.000,-- voor onvoorziene kosten en € 500,-- voor plinten en wandbekleding, in totaal dus € 28.276,--, verminderd met 15% wegens 'nieuw voor oud', resulterende in een bedrag van € 24.034,60;
- € 3.000,-- voor bouwbegeleiding;
- € 1.231,29 voor expertisekosten,
alle bedragen inclusief btw.
[B] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag als (vervangende) schadevergoeding. Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft [A] daarnaast geen belang, zodat deze zal worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor toewijzing van de wettelijke handelsrente over dit bedrag, nu van een handelsovereenkomst geen sprake is, zoals de advocaat van [A] ter comparitie ook heeft erkend. De normale wettelijke rente komt wel voor toewijzing in aanmerking, vanaf de dag der dagvaarding, zoals gevorderd.
2.18 [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding in de hoofdzaak tussen [A] en hem worden veroordeeld, waaronder de voorgeschoten kosten van het deskundigenonderzoek. Deze worden aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 5.924,43, zijnde:
- € 1.005,-- aan griffierecht;
- € 92,93 aan explootkosten;
- € 2.800,-- aan kosten deskundigenonderzoek;
- € 2.026,50 aan salaris advocaat.
2.19 Zoals volgt uit rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 van het tussenvonnis van 17 augustus 2011 zullen de vorderingen van [A] tegen Het Koenehuis worden afgewezen. [A] zal daarom in de hoofdzaak tussen hem en Het Koenehuis als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Het Koenehuis begoot op € 1.005,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris advocaat, in totaal dus € 2.158,--.
De vordering van Het Koenehuis tot veroordeling van [A] in haar kosten in de vrijwaringsprocedure wordt afgewezen, omdat niet langer kan worden volgehouden dat de billijkheid het doorschuiven van de kosten bij de toepassing van eenvoudige vrijwaring zonder meer eist (zie Hoge Raad 28 oktober 2011, LJN BQ6079). In dit geval is dat ook niet aan de orde, omdat Het Koenehuis eerst de uitspraak in de hoofdzaak had kunnen afwachten.
in de vrijwaringszaak
2.20Nu in de hoofdzaak de vorderingen van [A] tegen Het Koenehuis worden afgewezen, komen de vorderingen van Het Koenehuis in de vrijwaringsprocedure evenmin voor toewijzing in aanmerking. Het Koenehuis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van die procedure worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [B] begroot op nihil.
3.De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
3.1veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 28.265,89 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2veroordeelt [B] in de kosten van het geding tussen hem en [A], tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 5.924,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf drie dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en wat de nakosten betreft begroot op € 131,-- aan salaris advocaat zonder betekening, welk bedrag wordt verhoogd met € 68,-- in geval van betekening;
3.3verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4veroordeelt [A] in de kosten van het geding tussen hem en Het Koenehuis, tot op heden aan de zijde van Het Koenehuis begroot op € 2.163,--;
in de vrijwaringszaak
3.5 veroordeelt Het Koenehuis in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op nihil;
in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
3.6 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.