Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 428782 / KG ZA 12-1117
Vonnis in kort geding van 16 november 2012
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
eiseressen,
advocaat mr. R. Ridder te Amsterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Gedaagde wordt hierna aangeduid als de Staat.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 november 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 15 januari 2007 hebben eiseressen de panden aan de [straatnaam] [a], [b], [c] en [d] te [Y.], hierna 'de panden', gekocht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid '[O.] B.V.' voor een bedrag van € 1.020.000,--. De koopprijs is voor een bedrag van in totaal € 500.000,-- gefinancierd met geldleningen onder hypothecaire zekerheid.
1.2. De panden werden ten tijde van de aankoop ervan door eiseressen reeds verhuurd aan de vennootschap onder firma 'Maatschap [X.] c.s.', hierna '[X.]', die de panden (onder)verhuurde voor raamprostitutie. Eiseressen hebben de verhuur aan [X.] na de koop en levering voortgezet.
1.3. In 2006 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar (samengevat) het witwassen van vermogen dat door [A.] ('[A.]') zou zijn verkregen uit strafbare feiten (waaronder roofovervallen, de [Z.]-ontvoering en de handel in verdovende middelen) en naar het doen van een onjuiste aangifte successierecht door de erven van [A.], welk onderzoek bekend is onder de naam '[M.]'. In dit onderzoek zijn eiseressen aangemerkt als verdachten van opzettelijk witwassen en/of gewoontewitwassen, aangezien de panden deels zouden zijn verworven met 'criminele gelden'. Op 3 juli 2007 heeft deze verdenking geleid tot de aanhouding en inverzekeringstelling van eiseressen.
1.4. Op 4 juli 2007 heeft het openbaar ministerie op de voet van artikel 94 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten laste van eiseressen beslag doen leggen op - voor zover hier van belang - de panden, alsmede op de huurpenningen ter zake van de panden. Tegen deze beslagen is een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv ingediend. Bij beschikking van 26 februari 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het beklag gegrond verklaard en de opheffing van de beslagen gelast, aangezien het Openbaar Ministerie op grond van de voorliggende stukken onvoldoende heeft onderbouwd dat de panden niet met eigen geld zijn gefinancierd. Het Openbaar Ministerie heeft aan de gegeven last voldaan.
1.5. De panden zijn onderzocht in het kader van de 'Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur' (Bibob). Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de aanvraag van [X.] voor een nieuwe exploitatievergunning met betrekking tot de panden door de burgemeester van [Y.] is afgewezen. Vervolgens is een bestuursrechtelijke procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna 'de Afdeling') aangevangen. De Afdeling heeft bij uitspraak van 20 juli 2011 (samengevat) geoordeeld dat de burgemeester aannemelijk mocht achten dat de panden (mede) zijn gefinancierd met door middel van het plegen van strafbare feiten verkregen gelden, dat de herkomst van de aangewende gelden en de feitelijke (mede-)eigenaren van de panden werden verhuld, dat eiseressen wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat de panden met crimineel geld zijn verworven en dat zij door het kopen en nadien in bezit hebben van die panden hebben deelgenomen aan witwassen. Volgens de Afdeling is de exploitatieaanvraag met betrekking tot de panden dan ook op goede gronden door de burgemeester afgewezen. De exploitatie van de panden is per 1 september 2011 feitelijk gestaakt en de huurovereenkomst tussen eiseressen en [X.] is beëindigd.
1.6. Tegen eiseressen en hun partners zijn opnieuw gerechtelijke vooronderzoeken ingesteld. In dat verband heeft de officier van justitie de panden op 27 juli 2011 in zogenoemd strafrechtelijk 'klassiek' beslag in de zin van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genomen ter verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer. Op 3 november 2011 en 7 november 2011 is met machtiging van de rechter-commissaris tevens beslag op de voet van artikel 94a Sv ten laste van eiseressen en hun partners op de panden gelegd.
1.7. Eiseressen hebben een nieuwe huurovereenkomst ter zake van de panden gesloten met F. Snel (hierna 'Snel'). Snel heeft een aanvraag voor een exploitatievergunning ingediend, maar de burgemeester van [Y.] heeft bij brief van 2 november 2011 aan Snel bericht de aanvraag niet in behandeling te zullen nemen (samengevat) omdat Snel vanwege de op 27 juli 2011 gelegde beslagen niet beschikt over een huurovereenkomst met een ter zake bevoegde (rechts)persoon. Bij brief van 22 november 2011 heeft de officier van justitie zich verzet tegen de verhuur van de panden door Snel, aangezien deze leidt tot bezwaring van de beslagen.
1.8. Eiseressen en hun partners hebben tegen de beslagleggingen een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv ingediend. Bij beschikkingen van 24 juli 2012 heeft de rechtbank Alkmaar de klaagschriften gegrond verklaard en de opheffing van de beslagen ex artikel 94 lid 2 en 94a Sv op de panden gelast. Samengevat heeft de rechtbank geoordeeld dat het beslag op grond van artikel 94 lid 2 Sv onrechtmatig is omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een nieuwe beslaglegging rechtvaardigen Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het dossier onvoldoende aanwijzingen geeft om aan te nemen dat bij de aankoop van de panden sprake is geweest van een schijnconstructie, noch dat eiseressen dit wisten of moesten vermoeden, zodat de verdenking van (gewoonte)witwassen naar het oordeel van de rechtbank niet gerechtvaardigd is. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiseressen wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten uit de panden. Het openbaar ministerie heeft op 25 juli 2012 tegen alle beschikkingen beroep in cassatie ingesteld. Het beroep in cassatie heeft gelet op artikel 557 lid 1 Sv schorsende werking.
2.1. Eiseressen vorderen - zakelijk weergegeven - primair de Staat te gebieden het beslag op de panden op te heffen, alsmede hangende het cassatieberoep geen actie te ondernemen, waaronder in ieder geval het gebruik van dwangmiddelen; subsidiair de Staat te gebieden het beslag op de panden op te heffen; meer subsidiair de Staat te gebieden te gehengen en te gedogen dat eiseressen de panden verhuren, alsmede hangende het cassatieberoep geen actie te ondernemen, met inbegrip van het gebruik van dwangmiddelen, in verband met de verhuur van de panden en uiterst subsidiair de Staat te gebieden te gehengen en te gedogen dat eiseressen de panden verhuren, een en ander op straffe van dwangsommen en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Daartoe stellen eiseressen het volgende. In de beschikkingen van 24 juli 2012 heeft de rechtbank Alkmaar geoordeeld dat er geen verdenking tegen eiseressen bestaat die beslaglegging op de panden rechtvaardigt. Daarmee is de beslaglegging jegens eiseressen onrechtmatig. De beslagen dienen daarom te worden opgeheven. Door de beslagen lijden eiseressen schade, aangezien zij de panden niet kunnen verhuren en huurinkomsten mislopen. Bovendien is er op 25 oktober 2011 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, waarin de panden een nieuwe bestemming krijgen. Als de panden niet overeenkomstig hun huidige bestemming (raamprostitutie) worden gebruikt, komen eiseressen niet in aanmerking voor toepassing van de overgangsregeling en kunnen zij de panden in de toekomst niet meer voor raamprostitutie gebruiken. Dit betekent dat de panden waardeloos worden, omdat deze voor ander gebruik volledig verbouwd zullen moeten worden. Volgens eiseressen heeft de Staat geen redelijk belang bij handhaving van de beslagen en evenmin bij het ingestelde beroep in cassatie, nu dit geen kans van slagen heeft, terwijl het bovendien nog geruime tijd duurt voor het beroep in cassatie wordt behandeld.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiseressen leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. Van de zijde van de Staat is naar voren gebracht dat eiseressen geen (spoedeisend) belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen. Eiseressen stellen belang te hebben bij opheffing van de beslagen, aangezien zij de panden op korte termijn willen verhuren om inkomsten te verwerven. De Staat heeft evenwel betoogd dat de panden niet langer verhuurd kunnen worden, in ieder geval niet voor prostitutie, nu aan de beslissing van 2 november 2011 van de burgemeester van [Y.] om de aanvraag voor een exploitatievergunning niet in behandeling te nemen formele rechtskracht toekomt en een nieuwe aanvraag voor een exploitatievergunning van Snel op 7 november 2012 is afgewezen. Volgens de Staat is de reden voor die afwijzing gelegen in de omstandigheid dat op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening geen vergunning kan worden verstrekt omdat het maximum aantal ten behoeve van prostitutie te verhuren kamers reeds is bereikt en voorts omdat de panden op grond van het nieuwe, op 8 juni 2012 inwerking getreden, bestemmingsplan niet meer voor prostitutie gebruikt mogen worden. Hiertegenover hebben eiseressen slechts gesteld dat zij het besluit van 7 november 2012 niet kennen. Nu eiseressen te kennen hebben gegeven dat voor gebruik van de panden anders dan voor prostitutie ingrijpende verbouwingen nodig zijn, is niet aannemelijk dat zij de panden op korte termijn anderszins kunnen exploiteren. Nog daargelaten of eiseressen gelet op het voorgaande de beslissing in cassatie niet zouden kunnen afwachten en in aanmerking genomen dat zij naar voorlopig oordeel onvoldoende hebben onderbouwd dat zij voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van inkomsten uit de panden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.3. Weliswaar heeft de rechtbank Alkmaar bij beschikkingen van 24 juli 2012 de opheffing van de beslagen op de panden gelast, maar de Staat heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. Het bepaalde in artikel 557 lid 1 Sv brengt met zich dat de beschikkingen niet ten uitvoer mogen worden gelegd totdat op het beroep in cassatie is beslist. Zolang de cassatieprocedure nog niet is geëindigd, is de Staat dan ook niet gehouden om uitvoering te geven aan de beschikkingen van de rechtbank Alkmaar. Dit kan slechts anders zijn indien de Staat door handhaving van de beslagen onrechtmatig jegens eiseressen handelt. Eiseressen hebben gesteld dat de Staat geen belang heeft bij handhaving van de beslagen, omdat het beroep in cassatie geen kans van slagen heeft. Echter, de Staat heeft hiertegen aangevoerd dat hij tegen alle beschikkingen beroep in cassatie heeft ingesteld, maar dat de beschikkingen van de rechtbank Alkmaar met betrekking tot de partners van eiseressen in het onderhavige kort geding niet ter discussie staan en dat voor het overige onderscheid dient te worden gemaakt tussen de beslagen op grond van artikel 94 lid 2 Sv en die op grond van artikel 94a Sv. De Staat heeft gemotiveerd betoogd dat de rechtbank bij de beoordeling van het beslag op grond van artikel 94 lid 2 Sv een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd en dat zij voorts argumenten van de Staat buiten beschouwing heeft gelaten. Met betrekking tot het beslag op grond van artikel 94a Sv heeft de Staat gemotiveerd naar voren gebracht dat de rechtbank buiten het beoordelingskader is getreden, dat het oordeel van de rechtbank op onderdelen onbegrijpelijk is en dat de rechtbank bij de beoordeling is uitgegaan van niet meer geldende wetgeving. Onder voormelde omstandigheden kan niet reeds op voorhand worden aangenomen dat het door de Staat ingestelde beroep in cassatie geen kans van slagen heeft. De Staat heeft dan ook in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om de beslagen hangende het beroep in cassatie te handhaven. Dat de beslissing in cassatie mogelijk nog enige tijd op zich laat wachten doet aan het voorgaande niet af. Een belangenafweging leidt in het licht van hetgeen onder 3.2. is overwogen niet tot een ander oordeel. Voor opheffing van de beslagen ziet de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding.
3.4. In het licht van het voorgaande kan naar voorlopig oordeel van de Staat niet gevergd worden dat hij de verhuur van de panden door eiseressen gehengt en gedoogt. Dit geldt te meer nu verhuur de mogelijkheid tot verhaal van een eventueel in de toekomst op te leggen ontnemingsmaatregel aantast en bovendien - zoals hiervoor reeds werd overwogen - niet aannemelijk is dat de panden op korte termijn verhuurd kunnen worden. De vorderingen op dit punt worden dan ook afgewezen.
3.5. De vordering strekkende tot een gebod aan de Staat om hangende de cassatieprocedure geen (andere) dwangmiddelen jegens eiseressen toe te passen, wordt eveneens afgewezen. Nog daargelaten dat deze vordering te onbepaald is om voor toewijzing in aanmerking te komen, zou toewijzing ervan bovendien voorbijgaan aan de beoordelingsvrijheid die de Staat (meer in het bijzonder de officier van justitie) toekomt bij het inrichten van een opsporingsonderzoek. Zonder nadere motivering - die ontbreekt - is voor de voorzieningenrechter in kort geding ter zake geen rol weggelegd.
3.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van eiseressen worden afgewezen. Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiseressen in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
- veroordeelt eiseressen tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien en voor zover eiseressen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan voormelde proceskostenveroordeling hebben voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan eiseressen is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2012.