Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 430095 / KG ZA 12-1208
Vonnis in kort geding van 6 november 2012
[eiser],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiser,
advocaat mr. H.M.S. Cremers te 's-Hertogenbosch,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Eiser heeft gedaagde op 31 oktober 2012 doen dagvaarden om op 6 november 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op die dag mondeling een verkort vonnis gewezen. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 november 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is een in strafrecht gespecialiseerde advocaat te Amsterdam.
2.2. Als raadsman van de in Penitentiaire Inrichting [X.] (locatie [Y.]) gedetineerde verdachte A, heeft eiser via de geprivilegieerde advocaatpost zes mobiele telefoons, vijf batterijen, twee opladers en zes simkaarten aan zijn cliënt gestuurd. Op grond van de - in het gevangeniswezen zeer gebruikelijke - huisregels van voormelde PI (hierna 'de PI') is het de gedetineerden niet toegestaan om communicatieapparatuur onder de eigen berusting te houden.
2.3. Omstreeks 4 oktober 2012 heeft de directeur van de PI (hierna 'de directeur') in het bijzijn van verdachte A de advocaatpost geopend. Naar aanleiding van de aangetroffen inhoud - in het gevangeniswezen aangemerkt als contrabande - is aan verdachte A een officiële waarschuwing gegeven. Eiser heeft zowel in een gesprek met een medewerker van de PI als in een gesprek met de directeur zijn excuses voor het voorval aangeboden.
2.4. Bij brief van 8 oktober 2012 heeft de directeur aan eiser meegedeeld dat hem voor een periode van 8 weken, derhalve tot 3 december 2012, de toegang tot de PI wordt ontzegd. In deze brief schrijft de directeur dat eiser met het verzenden van de telefoons met toebehoren de orde, rust en veiligheid in de PI ernstig heeft verstoord.
2.5. Bij faxbrief van eveneens 8 oktober 2012 heeft de directeur de Deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement [Z.] op de hoogte gesteld van het incident en een klacht ingediend over het ongeoorloofd handelen van eiser.
2.6. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft de (toenmalige) advocaat van eiser de directeur gemotiveerd verzocht om, mede in het belang van drie in de PI gedetineerde cliënten van eiser, zijn beslissing te herzien.
2.7. Bij brief van 11 oktober 2012 heeft de directeur meegedeeld dat hij het verzoek niet zal honoreren. In deze brief schrijft hij onder meer:
"Ongeacht de precieze bedoeling van [voorzieningenrechter: eiser] met het toesturen, rust op mij de bevoegdheid en de verplichting om bij het aantasten van de orde en de veiligheid van de inrichting, disciplinair op te treden."
2.8. Nadere correspondentie tussen partijen heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.
2.9. In een aan beide partijen verzonden brief van 31 oktober 2012 heeft de Deken verklaard dat het zijn voorkeur heeft de uitspraak van de tuchtrechter af te wachten en om zo nodig te onderzoeken of er bijzondere beveiligingsmaatregelen kunnen worden getroffen die op korte termijn het continueren van de door eiser te verlenen van rechtsbijstand mogelijk maken.
2.10. Op respectievelijk 8 en 29 november 2012 staat de behandeling in hoger beroep gepland van twee strafzaken tegen twee in de PI gedetineerde cliënten van eiser. Tot deze cliënten behoort niet de onder 2.1 vermelde verdachte A.
2.11. Een van voormelde cliënten heeft bij brief van 5 november 2012 te kennen gegeven dat hij wenst te worden bijgestaan door eiser en dat hij het voor het voorbereiden van zijn verdediging noodzakelijk acht een persoonlijk gesprek met hem te voeren.
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te bevelen hem met onmiddellijke ingang weer toe te laten tot de P.I., met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2. Daartoe stelt eiser het volgende. Door onachtzaamheid heeft eiser de telefoons niet aan de directeur maar aan zijn cliënt gericht. Door de wijze van verzending was de kans op ontdekking vrijwel 100%. Eiser accepteert de tuchtrechtelijke gevolgen van deze -onopzettelijk begane - fout volledig. Ook acht hij het begrijpelijk dat ten gevolge van het incident het vertrouwen van de directeur in hem is aangetast. Het opgelegde toegangsverbod is echter disproportioneel, aangezien de belangen van eiser en die van zijn cliënten hierdoor onevenredig worden geschaad. Vrij en persoonlijk contact is immers van groot belang bij de opbouw en/of uitbreiding van de vertrouwensrelatie tussen cliënt en advocaat en telefonisch contact volstaat niet bij het doornemen van een strafdossier. Voor zover de maatregel als sanctieoplegging is bedoeld, mist de directeur de bevoegdheid. Oplegging dan wel handhaving van de maatregel is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid en daarmee onrechtmatig. Gelet op strafzitting van 8 november 2012 heeft eiser spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vordering. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken - toelating tot de PI - geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de onder 2.4 vermelde maatregel al dan niet in stand moet blijven. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat de directeur op grond van artikel 38 lid 3 juncto artikel 36 lid 4 Penitentiaire beginselenwet (Pw) bevoegd is om de toelating tot een gedetineerde van bepaalde personen te weigeren indien dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is.
4.3. Als advocaat moet eiser instaan voor het gebruik van zijn geprivilegieerde positie. De invoer in de PI van telefoons (en andere contrabande) via de geprivilegieerde advocaatpost moet dan ook worden aangemerkt als een (beroeps)fout van eiser. Het belang om hiertegen een krachtig signaal af te geven is evident. Voorshands is immers aannemelijk te achten dat het enkele idee van invoer van contrabande via de advocaatpost (ook indien dat onopzettelijk gebeurt) gevaar oplevert voor de orde in de PI en voor het noodzakelijke vertrouwen in de advocatuur. Het tuchtrechtelijk sanctioneren van de gedraging van eiser is evenwel voorbehouden aan de Deken. Dat gedaagde (in de persoon van de directeur) daarnaast nog met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting een maatregel wenst te nemen tegen eiser is op zichzelf begrijpelijk.
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het opleggen van een (algeheel) toegangsverbod hiertoe evenwel niet de geëigende weg. Nog daargelaten of een dergelijke maatregel valt onder het toepassingsbereik van artikel 38 Pw - waar immers sprake is van toegang tot een (bepaalde) gedetineerde en niet van toegang tot de inrichting - is het belemmeren van persoonlijk onderhoud tussen raadsman en zijn cliënt een oneigenlijk middel. In de eerste plaats valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien dat het toelaten van eiser tot zijn cliënten enig gevaar voor de orde of de veiligheid oplevert. In de tweede plaats wordt niet alleen eiser maar (vooral) ook zijn onder 2.9 vermelde cliënten, die feitelijk niets met de fout van eiser hebben uitstaan, door de maatregel getroffen. Zij worden immers belemmerd in het voeren van persoonlijke gesprekken met de raadsman van hun keuze. Het door gedaagde aangeboden alternatieve belcontact - ongeacht of dit nu al dan niet meer waarborgen biedt dan de in de Pw voorziene geprivilegieerde telefooncontacten - is onvoldoende om dit bezwaar te ondervangen, aangezien telefonisch contact naar zijn aard nu eenmaal niet te vergelijken is met persoonlijk contact. Anders dan gedaagde kennelijk meent kan hij eiser niet verantwoordelijk achten voor het door de in de PI gedetineerde cliënten van eiser ten gevolge van het toegangsverbod (mogelijk) te lijden nadeel.
4.5. Ook indien desalniettemin zou moeten worden aangenomen dat oplegging van een toegangsverbod door de directeur op zijn plaats was, dan behoort deze maatregel met onmiddellijke ingang te eindigen. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat de fout geen concreet gevaar heeft opgeleverd, dat eiser onderworpen is aan tuchtrecht en dat hij zijn fout steeds heeft erkend, terwijl de gedetineerden die door de maatregel medegetroffen worden niets met de fout van eiser hebben uitstaan. Daar komt bij dat als onweersproken vaststaat dat de kans op tijdige ontdekking van de fout door gedaagde zeer groot was en dat de fout geen betrekking heeft op de geprivilegieerde toegang van eiser tot de PI maar op diens mogelijkheid tot het verzenden van geprivilegieerde post. Tegen deze achtergrond is het belang van gedaagde om naar aanleiding van de fout van eiser een krachtig signaal af te geven met de reeds verstreken duur van de maatregel meer dan voldoende gediend.
4.6. Slotsom van het voorgaande is dat de vordering van eiser op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de - forfaitair begrote - nakosten.
- beveelt gedaagde eiser met onmiddellijke ingang weer toe te laten tot de PI [X.];
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.175,17, waarvan
€ 816,- aan salaris advocaat, € 267,- aan griffierecht en € 92,17 aan dagvaardingskosten;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan deze proceskosten-veroordeling is voldaan, wettelijke rente daarover verschuldigd is;
- veroordeelt gedaagde tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien en voor zover gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door eiser aan gedaagde is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.
WJ