ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5213

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
427651 / KG ZA 12-1031
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staken van vrijheidsbeneming in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2012 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser vorderde de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijk arrest te staken. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een schadevergoeding aan de benadeelde partij, maar had de schadevergoeding niet betaald. Na een herzieningsverzoek aan de Hoge Raad, dat in juli 2012 was ingediend, werd eiser op 4 september 2012 in hechtenis genomen. Eiser stelde dat de tenuitvoerlegging van het arrest onrechtmatig was, omdat hij als directeur van een vennootschap had gehandeld en niet als privépersoon. Hij vorderde dat de vrijheidsbeneming zou worden gestaakt totdat de Hoge Raad over zijn herzieningsverzoek had beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat het openbaar ministerie verplicht is om een veroordeling ten uitvoer te leggen, tenzij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat het herzieningsverzoek succesvol zal zijn. De rechter oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat aan dit criterium was voldaan. De voorzieningenrechter wees erop dat de vennootschap van eiser als verbruiker bij Eneco was aangemeld, wat de stelling van eiser dat het hof daar geen rekening mee had gehouden, ondermijnde. Bovendien was het niet mogelijk om de strafrechtelijke veroordeling in een civiele procedure aan te vechten, wat de afwijzing van de vordering verder onderstreepte.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde waren begroot op € 1.391,--. Dit vonnis benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een herzieningsverzoek kan leiden tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een straf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 427651 / KG ZA 12-1031
Vonnis in kort geding van 1 november 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.I. Piternella te Dongen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 oktober 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij arrest van 19 maart 2004 van het gerechtshof 's-Gravenhage (hierna: 'het arrest') veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en betaling van € 8.076,05 aan de benadeelde partij, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 161 dagen hechtenis. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest. De Hoge Raad heeft hem bij arrest van 4 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard in dit beroep.
1.2. Eiser heeft de opgelegde gevangenisstraf tussen 16 oktober 2010 en 14 januari 2011 uitgezeten. In juli 2012 heeft hij een verzoek aan de Hoge Raad gezonden tot herziening van het arrest.
1.3. Eiser heeft de schadevergoedingsmaatregel tot op heden niet betaald. Op 10 augustus 2012 is een waarschuwing arrestatiebevel aan eiser gezonden en op 4 september 2012 is hij in hechtenis genomen.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen de tenuitvoerlegging van het arrest te staken en gestaakt te houden, althans te bevelen de vrijheidsbeneming van eiser te staken en/of te schorsen totdat de Hoge Raad een uitspraak over de door eiser ingediende herziening doet of in een eventuele bodemprocedure op het geschil zal zijn beslist.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Het gerechtshof 's-Gravenhage heeft in het arrest geen rekening gehouden met het feit dat eiser in zijn hoedanigheid van directeur van een besloten vennootschap het energiecontract met Eneco heeft getekend en niet als privépersoon. De diefstal van stroom is dan ook niet door eiser maar door de vennootschap gepleegd. Aangezien dit, evenals de andere in het herzieningsverzoek aangevoerde gronden, leidt tot de conclusie dat het arrest op een misslag berust, geschiedt de tenuitvoerlegging daarvan op oneigenlijke en onrechtmatige wijze, zodat eiser dringend belang heeft bij een onverwijlde voorziening.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat het openbaar ministerie in beginsel niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is een veroordelende beslissing van de strafrechter waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat ten uitvoer te leggen. Het wettelijke systeem biedt met betrekking tot herzieningsaanvragen geen mogelijkheid tot invrijheidstelling of het opschorten of schorsen van de tenuitvoerlegging van de straf voordat er op de aanvraag is beslist. Dit brengt mee dat de plicht van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging in onderhavige zaak enkel kan worden opgeheven indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat het herzieningsverzoek succes zal hebben.
3.2. De voorzieningenrechter is met gedaagde van oordeel dat niet aan dit criterium is voldaan. Immers, in een door het hof gebezigd bewijsmiddel wordt vermeld dat de vennootschap van eiser bij Eneco is aangemeld als verbruiker, zodat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het hof daar geen rekening mee heeft gehouden of heeft kunnen houden. Evenmin valt in te zien dat deze omstandigheid tot vrijspraak van eiser zou hebben moeten leiden. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het hof anders zou hebben besloten indien het van een nieuw feit op de hoogte zou zijn geweest. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er voorts aan in de weg dat eiser - zoals hij kennelijk voornemens is - de juistheid van de strafrechtelijke veroordeling onderwerp maakt van een civiele bodemprocedure. Dat brengt eveneens met zich dat de door het hof gehanteerde waardering van bewijsmiddelen niet in dit kort geding op haar juistheid kan worden beoordeeld. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser dient te worden afgewezen.
3.3. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
hvd