ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5177

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
432214 - KG ZA 12-1344
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om incidenteel verlof voor afscheidsplechtigheid van overleden vader door terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2012 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een terbeschikkinggestelde, vorderde om medewerking te verlenen aan het verstrekken van een machtiging tot incidenteel verlof. Dit verzoek was gedaan om de afscheidsplechtigheid van zijn overleden vader bij te wonen. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling, en verbleef in een kliniek. De kliniek had op 22 november 2012 een verzoek om incidenteel verlof ingediend, maar dit werd afgewezen omdat eiser al eerder zijn vader had bezocht en er volgens de geldende regels slechts eenmaal incidenteel verlof kon worden verleend.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser op 23 november 2012 zijn vader in het ziekenhuis heeft bezocht, maar dat dit bezoek niet als reden kon dienen voor een tweede verlofaanvraag. Eiser stelde dat hij niet de keuze was voorgehouden tussen afscheid nemen bij leven of na overlijden, maar de rechter oordeelde dat de kliniek hem deze keuze wel degelijk had voorgehouden. De rechter concludeerde dat de kliniek in redelijkheid kon besluiten om het verzoek om incidenteel verlof af te wijzen, gezien de geldende regels en het beleid omtrent verlof voor terbeschikkinggestelden.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom verlof voor terbeschikkinggestelden en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden, vooral in situaties van humanitaire aard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 432214 / KG ZA 12-1344
Vonnis in kort geding van 29 november 2012
in de zaak van
[eiser],
verblijvende te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. N. Claassen te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 28 november 2012 doen dagvaarden om op 29 november 2012 om 11:30 uur te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op dat tijdstip behandeld. Aansluitend aan de behandeling heeft de voorzieningenrechter na een korte schorsing mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 november 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van 15 oktober 2001 is eiser door deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden wegens - kort gezegd - poging tot doodslag en verkrachting. Daarbij heeft de rechtbank ook de terbeschikkingstelling van eiser gelast met verpleging van overheidswege. Dit vonnis is op 30 oktober 2001 onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging van de TBS van eiser is aangevangen op 20 maart 2003. Sinds 3 augustus 2011 verblijft eiser in een kliniek te [vestigingsplaats] (voorheen [Z.], thans [Z.], hierna 'de kliniek').
1.2. Op 22 november 2012 is de kliniek ermee bekend geworden dat de vader van eiser ernstig ziek was en dat hij was opgenomen op de afdeling intensive care van een ziekenhuis te Rotterdam. Nog diezelfde dag heeft de kliniek bij gedaagde (Verlofunit TBS Dienst Justitiële Inrichtingen) ten behoeve van eiser een machtiging incidenteel verlof op humanitaire gronden aangevraagd.
1.3. Bij brief van 23 november 2012 heeft de heer A.T.J. de Boer, hoofd van voormelde Verlofunit TBS, aan het hoofd van de kliniek meegedeeld dat hij gemachtigd is eiser eenmalig een afscheidsbezoek te doen brengen aan zijn vader in het ziekenhuis te Rotterdam. In deze brief staat dat eiser beveiligd moet worden door ten minste twee personeelsleden van DV&O en dat een transportstok en/of hand- of koppelboeien gebruikt dienen te worden. Daarnaast vermeldt de brief dat bij dat bezoek, behoudens de personeelsleden van DV&O, twee begeleiders van de kliniek en één zus en de moeder van eiser, geen anderen aanwezig mogen zijn. De brief vermeldt voorts:
"Wellicht ten overvloede merk ik op dat, gelet op het eenmalige karakter van het afscheid, geen incidenteel verlof meer zal worden verleend ten behoeve van een bezoek aan de afscheidsplechtigheid na overlijden."
1.4. Op 23 november 2012 heeft eiser zijn vader bezocht in het ziekenhuis te Rotterdam.
1.5. Op 26 november 2012 is de vader van eiser in datzelfde ziekenhuis overleden. De crematie van de vader is gepland op 29 november 2012 om 16:15 uur te Rotterdam.
1.6. Na kennisname van het overlijden van zijn vader, heeft eiser de kliniek verzocht om de afscheidsplechtigheid te mogen bijwonen. Hierop is aan eiser te kennen gegeven dat een tweede machtiging tot incidenteel verlof niet zal worden verleend, omdat eiser reeds in staat is gesteld om afscheid te nemen van zijn vader en een afscheidsbezoek slechts eenmaal wordt toegestaan.
1.7. Bij brief van 29 november 2012 gericht aan de Verlofunit schrijft de heer F. de Greef, behandelverantwoordelijke van eiser, het volgende:
"Donderdag 22 november 2012, rond 15:30 uur werden we geïnformeerd door mevrouw [X.], dat de vader van [eiser] in comateuze toestand is opgenomen op de intensive care Unit van het [A.] Ziekenhuis te Rotterdam. Hierbij werd aangegeven dat de doktoren hebben verzocht de familie te verzamelen, omdat de situatie van vader zeer zorgelijk was. (...)
Rond 18:00 uur op 22 november 2012 heb ik wederom contact gehad met mevrouw [X.], nadat de aanvraag voor toestemming van humanitair verlof was verzonden (...). Hierbij heb ik aangegeven dat rondom het afscheid eenmalig een bezoek kan plaatsvinden, en heb gevraagd of er overleg binnen de familie kan plaatsvinden hoe zij dit wilden organiseren. Mevrouw [X.] gaf aan dat het van belang is wat [eiser] zelf wilde en we hebben afgesproken de volgende dag opnieuw contact te hebben.
Die avond is door de groepsleiding van de afdeling waar [eiser] verblijft (...) [eiser] op de hoogte gebracht van de situatie van zijn vader.
In de rapportage van die avond staat vermeld: '[eiser] het nieuws verteld dat zijn vader in coma ligt in het ziekenhuis... Hem ook de keuze gegeven of hij naar zijn vader wil gaan, en zo ja, mag hij maar 1x met speciaal verlof met DVO en groepsleiding. Justitie moet nog wel eerst toestemming geven hierover of het wel mag. Ook moet [eiser] dan nog kiezen of hij nu wil gaan of dat hij alleen wil gaan wanneer zijn vader is overleden om afscheid te nemen.'
De volgende dag, vrijdag 23 oktober 2012, geeft [eiser] aan dat hij toch graag nu naar zijn vader toe wil. Deze dag, rond 10:30 uur, heb ik wederom contact gehad met mevrouw [X.], en aangeven dat de toestemming voor het humanitaire verlof is binnengekomen en dat één zus en moeder aanwezig mag zijn in het ziekenhuis. In dit gesprek werd gevraagd of er meer mogelijkheden waren voor het bezoek, bv. strafonderbreking. Ik heb hierbij aangegeven dat rondom het afscheid justitie eenmalig toestemming geeft voor bezoek."
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te bevelen aan eiser medewerking te verlenen tot het verstrekken van een machtiging tot incidenteel verlof ten behoeve van eiser om op 29 november 2012 om 16:15 uur de afscheidsplechtigheid van zijn vader bij te wonen en afscheid te nemen, zulks op straffe van een dwangsom, dan wel om in goede justitie een passende voorziening te treffen, een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2. Daartoe stelt eiser het volgende. Gedaagde handelt onrechtmatig door te weigeren medewerking te verlenen aan het verstrekken van een machtiging om aanwezig te zijn bij de afscheidsplechtigheid van zijn overleden vader. De omstandigheid dat eiser zijn vader op 23 november 2012 in het ziekenhuis heeft bezocht kan geen reden zijn het door hem gevraagde incidentele verlof te weigeren. Uit niets blijkt dat op grond van de geldende verlofregeling slechts eenmaal incidenteel verlof kan worden verleend. Anders dan gedaagde doet voorkomen is voorafgaand aan het bezoek van 23 november 2012 eiser niet de keuze voorgehouden tussen afscheid bij leven of na overlijden. Daar komt bij dat het op dat moment niet in de lijn der verwachting lag dat de vader zou overlijden, dat is pas daags na het bezoek van eiser duidelijk geworden. Als volgers van het Hindoeïsme is het voor eiser en zijn familie van groot belang dat hij aanwezig is op de afscheidsplechtigheid of dat hij in ieder geval in staat wordt gesteld afscheid te nemen van zijn overleden vader.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vordering. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken - verkrijging van (een machtiging tot) incidenteel verlof - geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
4.2. Tussen partijen is in geschil of gedaagde gehouden is medewerking te geven aan het verlenen van incidenteel verlof aan eiser om de afscheidsplechtigheid van zijn overleden vader bij te wonen.
4.3. Op grond van artikel 50 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden kan het hoofd van een kliniek met machtiging van de minister een terbeschikkinggestelde verlof verlenen zich, al dan niet onder toezicht, buiten de kliniek te begeven. De verlofregeling wordt nader uitgewerkt in (onder meer) de Verlofregeling TBS (hierna 'de Verlofregeling'). Op grond van artikel 13 van de Verlofregeling kan een machtiging voor incidenteel verlof worden aangevraagd indien er omstandigheden zijn in de persoonlijke levenssfeer van de terbeschikkinggestelde die zijn aanwezigheid op een plaats buiten de kliniek, om redenen van humanitaire aard, noodzakelijk maken. Onder deze omstandigheden is begrepen het nemen van afscheid van een ernstig ziek of overleden familielid in de eerste of tweede graad.
4.4. Op grond van het vaste beleid van gedaagde wordt bij een in levensgevaar verkerende ouder de terbeschikkinggestelde in beginsel in de gelegenheid gesteld om eenmalig afscheid te nemen en wordt de terbeschikkinggestelde de keuze gelaten om een bezoek bij leven of na overlijden te brengen. Ongeacht of het eenmalige karakter van de geboden mogelijkheid tot afscheid nu voortvloeit uit het woord incidenteel, is niet gesteld of gebleken dat dit beleid onrechtmatig is. Onderzocht moet worden of dit beleid op de juiste wijze is toegepast en of gedaagde in redelijkheid ertoe kon komen te weigeren de machtiging voor het door eiser gewenste verlof aan te vragen en/of te verlenen.
4.5. De omstandigheid dat eiser kort voor diens overlijden een bezoek heeft gebracht aan zijn ernstig zieke vader, doet vermoeden dat eiser ervoor heeft gekozen afscheid te nemen van zijn vader toen hij nog in leven was. Eiser heeft evenwel met verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (LJN: BV0274) betoogd dat hem de betreffende keuze niet is voorgehouden en dat ten tijde van zijn bezoek aan het ziekenhuis het overlijden van zijn vader niet in de lijn der verwachting lag, zodat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld afscheid te nemen.
4.6. Aan eiser moet worden toegegeven dat de duidelijke bewoordingen van de onder 1.3 vermelde machtiging niet bewijzen dat de kliniek hem ook daadwerkelijk de keuze heeft voorgehouden. Daaruit kan evenwel niet worden afgeleid dat hem die keuze niet is voorgehouden. Ter onderbouwing van zijn stelling dat aan eiser wel de keuze is voorgehouden, heeft gedaagde gewezen op de bewoordingen van de verleende machtiging en het onder 1.7 vermelde verslag van de behandelverantwoordelijke van eiser, waaruit volgt dat de groepsleider heeft gerapporteerd dat de keuze wel is voorgehouden, dat aan eiser bedenktijd is gegeven en dat een en ander ook is besproken met een familielid van eiser. Daarnaast heeft gedaagde ter zitting verklaard dat meerdere getuigen, onder wie een doventolk, kunnen bevestigen dat de door eiser te maken keuze uitvoerig met hem is besproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser, tegenover de gemotiveerde onderbouwing van gedaagde, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich niet bewust was van de door hem te maken keuze. Opvallend hierbij is dat eiser op alle punten heeft volstaan met een blote ontkenning en dat er geen enkele aanwijzing is, ook niet vanuit de familie van eiser, die erop wijst dat hij niet of onvoldoende was geïnformeerd. De stelling van eiser dat er op 23 november 2012 nog een reële kans bestond dat zijn vader zou herstellen en dat hij daarom nog geen afscheid heeft genomen, doet aan het voorgaande niet af. Het bezoek van 23 november 2012 was immers ingegeven door de ernstige toestand van eisers vader en eiser wist of had moeten weten dat een bezoek aan zijn zieke vader ertoe zou leiden dat, indien zijn vader zou komen te overlijden, hij niet nogmaals in de gelegenheid zou worden gesteld om afscheid te nemen.
4.7. Dat eiser en zijn familie volgers zijn van het Hindoeïsme, maakt het voorgaande niet anders. Inherent aan terbeschikkingstelling is dat een terbeschikkinggestelde - hoe zwaarwegend dit ook moge zijn - niet bij alle religieuze gelegenheden aanwezig kan zijn.
4.8. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, anders dan eiser stelt, er praktische bezwaren zijn tegen het bijwonen van de afscheidsplechtigheid door eiser. Aangenomen moet immers worden dat - zoals ook volgt uit de op 23 november 2012 verstrekte machtiging - eiser moet worden beveiligd en dat hij uitsluitend in een beperkte setting afscheid zou kunnen nemen, zodat het bijwonen van de afscheidsplechtigheid hoe dan ook uitgesloten is. Het organiseren van een alternatief afscheid voorafgaand aan de plechtigheid is, gelet op de vereiste veiligheidsmaatregelen, het tijdstip van die plechtigheid en de afstand tussen de kliniek en de plaats van de plechtigheid, praktisch onmogelijk.
4.9. Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 575,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.
WJ