ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4146

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1136601/12-2184
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichtingen na opzegging uitvoeringsovereenkomst pensioenreglement

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Pensioenfonds en Alcatel over de betalingsverplichtingen na de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst. Het Pensioenfonds, dat de pensioenregeling voor Alcatel en aan Alcatel verbonden ondernemingen uitvoerde, had de vordering ingesteld op basis van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan. Alcatel had de uitvoeringsovereenkomst opgezegd per 31 december 2011, waarna het Pensioenfonds vorderingen indiende voor herstelbetalingen en kosten die voortvloeiden uit de opzegging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Alcatel op basis van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan verplichtingen had, maar dat deze verplichtingen niet in één keer opeisbaar waren geworden door de opzegging. De rechter oordeelde dat de betalingsverplichtingen van Alcatel beperkt waren tot de jaarlijkse herstelbetalingen en dat er geen grondslag was voor de vordering van het Pensioenfonds om deze in één keer te voldoen. De vordering van het Pensioenfonds werd afgewezen, en het Pensioenfonds werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in uitvoeringsovereenkomsten en de gevolgen van opzeggingen voor financiële verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
b
Rolnr.: 1136601/12-2184
11 oktober 2012
Vonnis in de zaak van:
De stichting Stichting Alcatel Pensioenfonds,
gevestigd de Rijswijk,
eisende partij,
gemachtigden: mr. N.M. Opdam en mr. B. van Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Alcatel Nederland B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. O.F. Blom.
Partijen worden aangeduid als "het Pensioenfonds" en "Alcatel".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 11 januari 2012;
- de conclusie van antwoord van 29 maart 2012;
- de akte overlegging producties van het Pensioenfonds, ter griffie binnengekomen op 2 mei 2012;
- de aantekening van de griffier van de op 10 mei 2012 gehouden comparitie van partijen, ter gelegenheid waarvan beide partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen;
- de akte uitlaten van Alcatel ter rolle van 21 juni 2012.
Feiten
Het Pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds en voerde tot 1 januari 2012 in die hoedanigheid de pensioenregeling uit voor Alcatel en de aan Alcatel verbonden ondernemingen. Ter uitvoering van de pensioenregeling is op 25 september 2008 tussen partijen een uitvoeringsovereenkomst (hierna: "de uitvoeringsovereenkomst") gesloten.
Omdat het Pensioenfonds in 2008 niet over het wettelijk vereiste minimaal vereist eigen vermogen beschikte, en ook niet over het wettelijk vereiste eigen vermogen, heeft het begin 2009 een herstelplan (hierna: "het herstelplan") bij De Nederlandse Bank moeten indienen, teneinde op korte termijn te voorzien in de aangroei van het eigen vermogen tot het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen, en, op de langere termijn, in de aangroei tot het niveau van het eigen vermogen.
Op Alcatel rust op basis van het herstelplan een aantal betalingsverplichtingen, zoals zij bij brief van 17 april 2009 ook heeft erkend. Bij brief van die datum schreef de directeur van Alcatel aan het Pensioenfonds onder meer "(...) Inmiddels werd een korte termijn-herstelplan gebaseerd op een termijn van 5 jaar door uw fonds bij de DNB ingediend.
De onderneming erkent de betalingsverplichtingen uitgaande van dit herstelplan en meldt u dat de vereiste goedkeuring voor de betalingen voor 2009 door Corporate Treasury is afgegeven (...) Op basis van uw betalingsverzoek zal de onderneming eind april 2009 tot betaling van de herstelbijdrage 2009 overgaan (...)"
Op 16 april 2010 werd Alcatel per brief door het Pensioenfonds geïnformeerd over het herstel van de dekkingsgraad van het Pensioenfonds, en de hoogte van de herstelpremie over 2010. In de brief staat onder meer "(...) De hoogte van de opslag op de kostendekkende premie is afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. In 2009 heeft de onderneming conform de uitvoeringsovereenkomst een opslag op de premie betaald van 50,0% zijnde
€ 3.536.156,-. Jaarlijks dient het pensioenfonds een evaluatie uit te voeren met betrekking tot het herstelplan. (...) Op basis van deze gegevens bedraagt de in 2010 door de onderneming, conform de uitvoeringsovereenkomst, te betalen opslag op de premie 42,7% zijnde € 2.953.512,-. Ook voor de komende jaren ligt er een (aflopende) opslag op de premie in de lijn der verwachtingen."
Artikel 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst luidt:
"Deze overeenkomst is schriftelijk aangegaan voor onbepaalde tijd. Zij kan door elk der partijen schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van minstens zes maanden, met dien verstande dat de overeenkomst niet eerder zal eindigen dan op 31 december (...) van het jaar volgend op dat waarin de opzegging heeft plaatsgevonden. Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging".
Per brief van 29 september 2010 aan het Pensioenfonds heeft Alcatel de uitvoeringsovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2011.
Artikel 18 lid 5 van het voor de werknemers van Alcatel geldende pensioenreglement luidt:
"De aangesloten onderneming heeft zich tegenover het pensioenfonds verplicht tot het ten behoeve van alle deelnemers betalen van het resterende deel van de premie, tot het in de financieringsovereenkomst [ = de uitvoeringsovereenkomst, Ktr] vastgelegde maximum". Lid 6 van genoemd artikel luidt: "Indien de uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen niet volledig kunnen worden gefinancierd, kunnen de in het betreffende jaar op te bouwen pensioenaanspraken naar rato van de afgedragen totale jaarlijkse premie worden vastgesteld".
Artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst luidt als volgt:
5.2.1. Langetermijnherstelplan
De Stichting beschikt over een vereist eigen vermogen zoals weergegeven in artikel 132 van de Pensioenwet. Indien de Stichting voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet aan het gestelde vereist eigen vermogen kan voldoen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Onderneming. Indien de Stichting niet beschikt over het gestelde vereist eigen vermogen dient de Stichting een concreet en haalbaar langetermijnherstelplan in bij de toezichthouder. In dit langetermijnherstelplan werkt de Stichting uit hoe de premiebetalingen zodanig worden verhoogd, dat binnen 15 jaar wordt voldaan aan het vereist eigen vermogen. De maximum premie, voortvloeiend it de onderdelen, genoemd in Artikel 3 en de herstelbetalingen op grond van het langetermijnherstelplan zal daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie van de som van de pensioengrondslagen per jaar. Bij de vaststelling van het langetermijnherstelplan wordt rekening gehouden met de naar verwachting toe te kennen toeslagverlening.
5.2.2.Kortetermijnherstelplan
Wanneer de Stichting voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Ondeneming. Binnen twee maanden of zoveel eerder de toezichthouder bepaalt, wordt een concreet en haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder ingediend. Uitgangspunt hierbij is dat door middel van extra premiebetalingen uiterlijk binnen 3 jaar aan het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan. De maximum premie en de herstelbetalingen op grond van het kortetermijnherstelplan zal daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie per jaar"
Alcatel heeft over 2009, 2010, 2011 en 2012 de jaarlijks vastgestelde bedragen in het kader van de herstelbetalingen aan het Pensioenfonds voldaan.
Vordering
Het Pensioenfonds heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd:
1. veroordeling van Alcatel tot betaling van afwikkelkosten ad 51 miljoen euro, dan wel (een) gedeelte(n) daarvan, onder te verdelen in
* 11 miljoen euro aan kosten voor herstelpremiebetalingen op grond van het kortermijnherstelplan en/of
* 12 miljoen aan kosten voor herstelpremiebetalingen op grond van het langetermijnherstelplan en/of
* 3 miljoen euro excassokosten en kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling op grond van het kortetermijnherstelplan en/of
* 7 miljoen euro excassokosten en de kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling op grond van het langetermijnherstelplan en/of
* 2 miljoen solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen op grond van het kortetermijnherstelplan en/of
* 7 miljoen euro solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen op grond van het langetermijnherstelplan en/of
* 2 miljoen euro aan opslag algemene reserve op grond van het kortetermijnherstelplan en/of
* 7 miljoen euro aan opslag algemene reserve op grond van het langetermijnherstelplan
dan wel betaling van 79 miljoen euro aan afwikkelkosten;
2. veroordeling van Alcatel tot betaling van de kosten voor toegezegde indexatie van 103 miljoen euro dan wel de kosten voor het onvoorwaardelijke deel van de toegezegde indexatie van 10 miljoen euro dan wel de kosten voor het voorwaardelijke deel van de toegezegd indexatie van 93 miljoen euro;
3. veroordeling van Alcatel tot betaling van de wettelijke rente over de onder 1. en 2. genoemde bedragen vanaf 1 januari 2012;
4. een verklaring voor recht dat Alcatel de kosten door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst moet betalen zijnde:
* de kosten voor aanpassing van het beleggingsbeleid en/of
* kosten voor aanpassing van het risicobeleid en/of
* kosten voor aanpassing van de governance;
5. veroordeling van Alcatel in de kosten van deze procedure, en uitvoerbaarheid bij voorraad van het te wijzen vonnis.
Het Pensioenfonds heeft primair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Alcatel haar betalingsverplichtingen, zijnde betaling van de afwikkelkosten, uit hoofde van de uitvoeringsovereenkomst in combinatie met het herstelplan, niet is nagekomen. Het Pensioenfonds vordert dan ook nakoming van de uitvoeringsovereenkomst, dan wel schadevergoeding, door betaling van bovengenoemde bedragen.
Subsidiair heeft het Pensioenfonds aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Alcatel onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Pensioenfonds, zodat Alcatel om die reden schadeplichtig is geworden. Het onrechtmatig handelen van Alcatel bestaat volgens het Pensioenfonds uit het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst door Alcatel, wetende dat het Pensioenfonds zonder betaling van de afwikkelkosten de door Alcatel aan de werknemers gedane pensioentoezegging niet meer zou kunnen nakomen.
Meer subsidiair heeft het Pensioenfonds aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Alcatel de gevorderde bedragen dient te voldoen als vergoeding van de schade die is ontstaan door opzegging van de uitvoeringsovereenkomst. Door de opzegging kan het het Pensioenfonds niet langer voldoen aan zijn verplichting om de volledige pensioenen uit te keren aan de pensioengerechtigden, zodat het tekort zal schieten in de nakoming van de verbintenissen met de rechthebbenden van de pensioenen.
Uiterst subsidiair heeft het Pensioenfonds aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden en dat de afwikkelkosten op grond van de redelijkheid en billijkheid voor rekening van Alcatel dienen te komen. Dit vloeit volgens het Pensioenfonds voort uit de aard van de uitvoeringsovereenkomst, aangezien er sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd met lange-termijn-verplichtingen, en voorts uit de gewoonte, aangezien Alcatel bepaalde kosten altijd voor haar rekening heeft genomen.
Verweer
Op het verweer van Alcatel zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
Beoordeling
Ingevolge de uitvoeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds, en het daarmee samenhangende herstelplan, rustten en rusten op Alcatel financiële verplichtingen. Aan zijn vordering heeft het Pensioenfonds de stelling ten grondslag gelegd, dat die financiële verplichtingen, door het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst door Alcatel thans in één keer opeisbaar zijn geworden. Onderzocht zal derhalve moeten worden, wat de omvang is van de op Alcatel rustende financiële verplichtingen, en of de afspraken die partijen hebben gemaakt, meebrengen dat bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, de financiële verplichtingen van Alcatel in één keer opeisbaar zijn geworden, zoals het Pensioenfonds stelt, en Alcatel betwist.
Van belang bij dit alles is de uitleg van artikel 7.3 van de uitvoeringsovereenkomst, zoals hiervoor onder de feiten geciteerd, en dan met name de laatste volzin van die bepaling (waarin is bepaald dat partijen bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst jegens elkaar de verplichtingen behouden, die zij tot het einde van de overeenkomst hadden (hierna ook te noemen: de exitbepaling), mede bezien tegen het licht van de overige afspraken die partijen met betrekking tot de te verrichten herstelbetalingen hebben gemaakt.
Daarbij komt het aan op de zin die partijen in dit geval over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen, en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Voor wat betreft de omvang van de betalingsverplichtingen van Alcatel is de kantonrechter met Alcatel van oordeel dat die niet meer omvatten dan hetgeen is bepaald in artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, in samenhang met het herstelplan, waarin voor wat betreft de hoogte van de te verrichten herstelbetalingen ingeval van onderdekking bij het Pensioenfonds, wordt aangesloten bij de artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst. Andere feiten en/of omstandigheden, waaruit de omvang van die verplichtingen blijkt, zijn door het Pensioenfonds niet gesteld. Op grond van artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, in samenhang met het herstelplan, is Alcatel gehouden - kort gezegd - tot het betalen van maximaal 150% van de (voorschotdoorsnee)premie per jaar. Alcatel heeft die verplichting ook erkend, en daarnaar gehandeld, toen haar werd verzocht om over de jaren 2009, 2010, 2011, en 2012 een opslag op de premie te voldoen. Over die jaren heeft Alcatel - naar als niet weersproken vast staat - de door het Pensioenfonds voor die jaren verzochte herstelbetalingen immers ook gedaan, en zij heeft toegezegd haar verplichtingen, voortvloeiende uit de uitvoeringsovereenkomst en uit het herstelplan ook voor wat betreft de toekomst te zullen nakomen.
Partijen zijn het er over eens dat gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst op Alcatel de verplichting rustte om naast de herstelbetalingen - jaarlijks - een aantal extra kosten te betalen, die gerelateerd waren aan de jaarlijkse pensioenopbouw (hierna ook: de kostenopslagen). Het betreft de in deze procedure gevorderde excassokosten, solvabiliteitsopslagen, opslag voor de instandhouding van de algemene reserve, indexatiekosten, en kosten voor aanpassing van het beleggingsbeleid, kosten voor de aanpassing van het risicobeleid, en kosten van de governance. Het Pensioenfonds stelt zich op het standpunt dat ook deze kosten in gekapitaliseerde vorm bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst in één keer afgerekend moeten worden. Afgezien van de vraag of deze kosten naast de te verrichten herstelbetalingen bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst in één keer opeisbaar zijn geworden, is de kantonrechter van oordeel dat de grondslag voor deze vordering ontbreekt. Zoals het Pensioenfonds zelf heeft gesteld, hebben bedoelde kosten betrekking op de uitvoering van de pensioenregeling voor het betreffende jaar. Jaarlijkse pensioenopbouw vindt sinds de opzegging echter niet meer plaats bij het Pensioenfonds, maar bij een andere pensioenuitvoerder. Gelet hierop, brengt een redelijke uitleg van de exitbepaling dan ook mee dat Alcatel er bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst geen rekening mee behoefde te houden dat na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst op haar de verplichting zou blijven rusten om deze kostenopslagen te blijven betalen, ook al vindt de jaarlijkse pensioenopbouw, waaraan die kosten zijn gerelateerd, niet meer bij het Pensioenfonds plaats.
De stelling dat de verplichting om deze kostenopslagen ook na het einde van de uitvoeringsovereenkomst op Alcatel blijft rusten ook uit het herstelplan voortvloeit, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. De enkele stelling van het Pensioenfonds, dat bij het opstellen van het herstelplan met de betaling van deze kosten is rekening gehouden is daartoe onvoldoende, in aanmerking genomen dat op dat punt in het herstelplan zelf niets staat, en het herstelplan een intern stuk van het Pensioenfonds betreft, dat zij ter onderbouwing van haar plannen om het probleem van de onderdekking te lijf te gaan, bij de Nederlandse Bank heeft ingediend. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom Alcatel gehouden is om op basis van het herstelplan aan de voorheen op haar rustende verplichting om de op de jaarlijkse premieopbouw gebaseerde kostenopslagen te blijven voldoen.
De verplichting om bij het einde van uitvoeringsovereenkomst de herstelbetalingen en kostenopslagen tot 2023 ( - tot dat jaar loopt, naar de kantonrechter begrijpt, het lange termijn herstelplan - ) in gekapitaliseerde vorm in één keer te voldoen, is, zoals Alcatel terecht heeft opgemerkt, niet in de uitvoeringsovereenkomst geformuleerd. Los van de vraag of het herstelplan als overeenkomst tussen partijen kan worden gezien (het is immers, zoals al opgemerkt, slechts in intern stuk van het Pensioenfonds), geldt dat die verplichting ook in het herstelplan niet staat. Uit de tekst van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan kan de door het Pensioenfonds gestelde tekortkoming in de nakoming van de uit de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan voortvloeiende verplichtingen dan ook niet worden afgeleid.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van het Pensioenfonds aldus, dat de verplichting om de herstelbetalingen en kostenopslagen voor de toekomst thans in één keer te betalen ook voortvloeit uit de aard van de uitvoeringsovereenkomst, de gewoonte en de redelijkheid en de billijkheid, die met zich mee zouden brengen dat deze duurovereenkomst niet kan worden opgezegd, zonder directe betaling van de herstelbetalingen. Het Pensioenfonds laat evenwel na dit standpunt nader te onderbouwen. Uit het enkele feit dat de uitvoeringsovereenkomst voor lange duur is gesloten, vloeit niet zonder meer de verplichting voort om bij het einde daarvan in één keer alle toekomstige herstelbetalingen te voldoen, alsook de kostenopslagen, gebaseerd op premieopbouw, die niet meer bij het Pensioenfonds plaats vindt. Op grond van welke feiten en/of omstandigheden zou moeten worden geoordeeld dat de gewoonte, dan wel de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat die verplichting wél bestaat, is door het Pensioenfonds niet duidelijk gemaakt. Dat het Pensioenfonds, naar zij stelt, in de toekomst niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, indien de kostenopslagen thans niet worden betaald, is een naar het oordeel van de kantonrechter (eveneens) onvoldoende onderbouwde stelling, met name tegen de achtergrond van het door Alcatel gevoerde verweer dat tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst door haar (wel) betaalde kostenopslagen nu juist zijn bedoeld om het Pensioenfonds in staat te stellen om aan de tot de opzegging opgebouwde pensioenaanspraken ook in de toekomst te kunnen voldoen.
Alcatel heeft zich ten aanzien van de gestelde opeisbaarheid van de nog te verrichten herstelbetalingen naar het oordeel van de kantonrechter terecht nog verweerd met de stelling dat de aard van de verplichting tot het doen van herstelbetalingen juist meebrengt dat per jaar wordt beoordeeld wat de omvang van de herstelbetalingen voor dat jaar zal zijn, omdat het herstel van de dekkingsgraad van het Pensioenfonds afhankelijk is van tal van factoren, zoals, bijvoorbeeld, veranderingen in de pensioenregeling, het aantal deelnemers, en de ontwikkelingen op de financiële markten. De uiteindelijke omvang van de herstelbetalingen is thans dan ook nog niet duidelijk, zodat de aard van de uitvoeringsovereenkomst, in combinatie met het herstelplan, en de daaruit voortvloeiende verplichting tot het doen van herstelbetalingen, zich juist verzet tegen de door het Pensioenfonds gestelde directe opeisbaarheid. De gedragingen van het Pensioenfonds zelf zijn hiermee in zoverre in overeenstemming, dat zij ook na de opzegging kennelijk akkoord is gegaan met de herstelbetalingen voor 2012. Alcatel heeft immers onweersproken gesteld dat de herstelbetalingen voor dat jaar (net als die voor de jaren 2009, 2010 en 2011) inmiddels zijn betaald. Alcatel behoefde dan ook niet te verwachten dat het Pensioenfonds de herstelbetalingen vanaf 2012 in één keer opeisbaar zou stellen.
Voor zover het Pensioenfonds heeft willen betogen dat ook de gewoonte dat Alcatel de kostenopslagen voor haar rekening placht te nemen, meebrengt dat de kostenopslagen ook voor de toekomst verschuldigd, en thans opeisbaar zijn, wordt overwogen dat met dat standpunt wordt miskend dat de premieopbouw na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst niet meer bij het Pensioenfonds plaats vindt, zodat niet zonder meer valt in te zien waarom die gewoonte mee zou brengen dat Alcatel ook in de toekomst, waarin de premieopbouw elders plaatsvindt, gehouden zou zijn de kostenopslagen te betalen, laat staan in één keer.
De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat noch uit de uitvoeringsovereenkomst, noch uit het herstelplan blijkt van een verplichting voor Alcatel om de nog te verrichten herstelbetalingen thans in één keer te voldoen, terwijl ten aanzien van de gevorderde kostenopslagen de conclusie moet zijn dat de grondslag daarvoor geheel ontbreekt en dat, als dat al anders zou zijn, ook te dien aanzien geldt, dat die kosten thans niet opeisbaar zijn. Ook de aard van de overeenkomst, de redelijkheid en billijkheid en de gewoonte tussen partijen brengen bedoelde verplichting niet mee, noch bieden zij een zelfstandige grondslag voor de gevorderde kostenopslagen.
De stelling van het Pensioenfonds dat (naast een tekortkoming in de nakoming van de uitvoeringsovereenkomst) sprake is van een onrechtmatige daad van de kant van Alcatel, wordt verworpen. De onrechtmatige daad zou hierin gelegen zijn, dat Alcatel bewust de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd, zonder betaling van de gekapitaliseerde herstelbetalingen en opslagkosten, berekend tot 2023 (door het Pensioenfonds samen "afwikkelkosten" genoemd), wetende dat het Pensioenfonds daardoor in de toekomst niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. De stelling dat het Pensioenfonds zonder betaling van de gevorderde bedragen niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, is door het Pensioenfonds verder niet, althans onvoldoende onderbouwd, en betreft naar het oordeel van de kantonrechter slechts een op de toekomst gerichte veronderstelling, waarvan het nog maar de vraag is of die juist zal blijken te zijn. In zoverre is zij dan ook onvoldoende voor de onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad, zeker tegen het licht van het verweer van Alcatel, dat zij heeft toegezegd haar verplichtingen tot het doen van herstelbetalingen te zullen nakomen, gelijk zij dat tot dusver - onweersproken - ook steeds heeft gedaan.
Naast het voorgaande geldt voorts dat naar het oordeel van de kantonrechter de stellingen van het Pensioenfonds ontoereikend zijn om het voor een onrechtmatige daad vereiste causale verband te kunnen aannemen. Zo het al juist is, dat het Pensioenfonds in de toekomst zijn verplichtingen tegenover de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken niet kan nakomen, dan is nog niet duidelijk dat dit het gevolg van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst is. Alcatel heeft aan de opbouw van het vermogen van het Pensioenfonds tot de opzegging tegen 1 januari 2012 bijgedragen door premiebetalingen, vermeerderd met de opslagen, die uitkering in de toekomst mogelijk moet maken. Voor zover de vermogenspositie van het Pensioenfonds tot de opzeggingsdatum ontoereikend is, zullen herstelbetalingen plaatsvinden. De opzegging heeft geen invloed op het tot 1 januari 2012 opgebouwde vermogen van het Pensioenfonds, althans die invloed volgt niet uit de stellingen van het Pensioenfonds, dat op dit punt slechts stelt dat het de kosten, die het nu moet maken (en die zij aan haar beweerdelijk geleden schade gelijk stelt), niet zou hebben gemaakt, indien Alcatel de uitvoeringsovereenkomst niet zou hebben opgezegd. Uit die stelling volgt immers niet dat de opzegging ook invloed heeft op het tot de opzeggingsdatum opgebouwde vermogen, waaruit de toekomstige aanspraken, al dan niet aangevuld met herstelbetalingen, dienen te worden voldaan.
Het Pensioenfonds heeft aan zijn vordering voorts nog ten grondslag gelegd, dat "de driehoeksverhouding, welke tot stand komt doordat de werkgever de pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder onderbrengt" meebrengt dat Alcatel gehouden is de schade die door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst ontstaat, te vergoeden. Een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de verbintenissen tussen het Pensioenfonds en zijn deelnemers levert, zoals Alcatel ook heeft opgemerkt, echter niet zonder meer een grondslag voor de onderhavige vordering op. Voorts wordt hier herhaald dat niet vast staat dat het Pensioenfonds niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, zodat deze stelling van het Pensioenfonds wordt verworpen.
Van onvoorziene omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin sprake. Het Pensioenfonds stelt in dat kader dat de kosten, die zij nu stelt te hebben, onvoorzien waren. Wat echter de veranderde omstandigheden zijn, stelt het Pensioenfonds niet. Voor zover zij bedoelt te stellen dat niet was te voorzien dat de uitvoeringsovereenkomst zou worden opgezegd, wordt die stelling verworpen, aangezien die situatie is voorzien in artikel 7.3 van de uitvoeringsovereenkomst. Het Pensioenfonds verwijst nog naar artikel 8 van de uitvoeringsovereenkomst, waarin, kort gezegd, wordt bepaald dat partijen in gezamenlijk overleg zullen treden in het geval zich omstandigheden voordoen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet voorzienbaar waren, doch blijkens de tekst van dat artikel wordt daarmee gedoeld op oplossingen voor problemen gedurende de looptijd van de overeenkomst. Wat daarvan zij, het artikel bepaalt dat partijen onder de bedoelde omstandigheden in overleg treden, maar biedt daarmee nog geen grondslag voor de onderhavige vordering.
De slotsom uit het voorgaande moet zijn dat de vordering grondslag mist, en derhalve zal dienen te worden afgewezen. De bespreking van de omvang van de door het Pensioenfonds gestelde schade kan dan ook achterwege blijven.
Het Pensioenfonds zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt het Pensioenfonds in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Alcatel vastgesteld op € 1.600,-, aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door Mr O. van der Burg, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2012.