Parketnummer 09/647738-10
Datum uitspraak: 1 november 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2010 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, opzettelijk brand heeft gesticht door 's nachts, nadat hij alcoholische drank had genuttigd, met een brandende sigaret in zijn hand op de bank in slaap te vallen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een sigaret en/of gloeiende as van die sigaret en/of een smeulende sigaret((ten)(peuk)), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan zijn woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor overige ruimten/delen van die woning en/of de (overige) zich in die woning bevindende (inventaris) goederen en/of voor een of meer belendende woningen/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van d(i)e belendende woningen/percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2010 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam 's nachts, nadat hij alcoholische drank had genuttigd, met een brandende sigaret in zijn hand op de bank in slaap is gevallen, waarbij die sigaret en/of gloeiende as van die sigaret en/of een smeulende sigaret((ten)(peuk)) op de bank, althans (een) brandbare stof(fen) is/zijn gevallen, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat zijn woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor overige ruimten/delen van die woning en/of de (overige) zich in die woning bevindende (inventaris) goederen en/of voor een of meer belendende woningen/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
bewoner(s) van d(i)e belendende woningen/percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
Art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de vroege ochtend van 28 maart 2010 is verdachte in zijn portiekwoning te Rijnsburg met een brandende sigaret in zijn hand op een bank in de woonkamer in slaap gevallen. Toen hij wakker werd zag hij dat de bank had vlamgevat. Verdachte is zijn woning ontvlucht, waarna zijn woning volledig is uitgebrand.
Doordat de brand uitsloeg naar de woningen van de buren van verdachte zijn die woningen tijdelijk onbewoonbaar geweest. Verdachte had die avond en de middag daaraan voorafgaand alcoholhoudende drank genuttigd.
Voor de rechtbank staat vast dat de brand is veroorzaakt doordat de brandende sigaret in aanraking is gekomen met de bank. Een andere oorzaak is niet aannemelijk geworden. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt omdat hij na het drinken van alcoholhoudende drank met een brandende sigaret in zijn hand op de bank in slaap is gevallen. Primair moet bezien worden of sprake is van opzet op de brandstichting. Subsidiair is aan de orde of sprake is van strafrechtelijk verwijtbare schuld aan de brandstichting.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken en dat het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zowel ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit als het onder subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte het opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op brandstichting. Dit betekent dat de verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 158 Wetboek van strafrecht geldt dat de aan verdachte te wijten schuld - ten minste - hierin dient te bestaan dat aan verdachte kan worden verweten dat hij grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend of onachtzaam heeft gehandeld. De feitelijke handeling die verdachte wordt verweten, is dat hij "'s nachts, nadat hij alcoholische drank had genuttigd, met een brandende sigaret in zijn hand op de bank in slaap is gevallen."
Dat dit heeft plaatsgevonden staat voor de rechtbank vast. De rechtbank is echter van oordeel dat dit vaststaande feit op zichzelf nog geen grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend of onachtzaam handelen oplevert, zodat dit bestanddeel daarmee nog niet kan worden bewezen. In slaap vallen is geen bewuste handeling en als dat gebeurt na het nuttigen van (een beetje) alcohol met een sigaret in de hand kan dat een ongelukkige samenloop van omstandigheden opleveren in de plaats van grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend of onachtzaam handelen. Als de officier van justitie heeft bedoeld verdachte te verwijten dat hij zichzelf in zodanige toestand en situatie heeft gebracht dat dit heeft kunnen gebeuren, dan hadden de bijzondere omstandigheden die dit verwijt onderbouwen in de telastelegging nader gespecificeerd moeten zijn. Nu dergelijke omstandigheden niet in de tenlastelegging zijn vermeld, zal vrijspraak dienen te volgen.
Het voorgaande leidt er toe dat verdachte ook ter zake van het onder subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
4. De vordering van de [benadeelde partij A.]
4.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[A.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 22.845,08 wegens geleden materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat het de benadeelde partij vrij staat om de vordering bij de civiele rechter aan te brengen.
5. De vordering van de [benadeelde partij B.]
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
[B.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 15.197,21 wegens geleden materiële en immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat het de benadeelde partij vrij staat om de vordering bij de civiele rechter aan te brengen.
6. De vordering van de benadeelde partij [C.]
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
[C.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 761,69 wegens geleden materiële en immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat het de benadeelde partij vrij staat om de vordering bij de civiele rechter aan te brengen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart de benadeelde partij [A.] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [B.] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [C.] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. J.M.J. Keltjens en mr. C. Fetter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2012.
Mr. Van de Kar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.