ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1560

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1894, 11/1895, 11/2203 en 112707
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van vergunninghoudster om geluidswerende voorziening te plaatsen bij geluidsoverlast onvoldoende voor aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 10 oktober 2012, is de rechtszaak behandeld tussen eisers, wonende te [C], en de vergunninghoudster, [I], in het kader van een bouwvergunning en projectbesluit. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 14 december 2011, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte. Verweerder kreeg de kans om de motiveringsgebreken te herstellen. In de vervolgbrief van 8 maart 2012 heeft verweerder het besluit nader gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat de toezegging van vergunninghoudster om een geluidswerende voorziening te plaatsen bij geluidsoverlast onvoldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eisers te garanderen.

De rechtbank concludeert dat de verleende bouwvergunning en het projectbesluit inbreuk maken op het woon- en leefklimaat van eisers. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de vraag of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De rechtbank stelt dat de mededeling van verweerder dat vergunninghoudster bereid is om een geluidswerende voorziening aan te brengen, niet voldoende is om de belangen van eisers te waarborgen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de geluidswerende voorziening als voorwaarde aan de vergunning moet worden verbonden.

De rechtbank wijst erop dat, hoewel het beroep gegrond wordt verklaard, dit niet betekent dat eisers op alle onderdelen gelijk hebben gekregen. De rechtbank heeft enkele beroepsgronden verworpen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1894, 11/1895, 11/2203 en 112707
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2012 in de zaak tussen
[A] en [B], wonende te [C], eisers sub 1,
[D] en [E], wonende te [C], eisers sub 2,
(gemachtigde: mr. A. van der Leest),
[F], wonende te [C], eiser sub 3,
(gemachtigde mr. M.E. Jendsen),
[G] en [H], wonende te [C], eisers sub 4,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [I], wonende te [J], vergunninghoudster.
Procesverloop
Op 14 december 2011 heeft deze rechtbank tussenuitspraak gedaan.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerder het bestreden besluit nader gemotiveerd.
Eisers sub 1 en 2 hebben bij brief van 11 april 2012 schriftelijk hun zienswijze naar voren gebracht. Eiser sub 3 heeft bij brief van 3 april 2012 en eisers sub 4 bij brief van
12 april 2012 schriftelijk hun zienswijze naar voren gebracht.
Verweerder heeft bij brieven van respectievelijk 4 mei 2012 en (tweemaal) van
24 april 2012 op voornoemde zienswijzen gereageerd.
De rechtbank heeft een nader onderzoek ter zitting bepaald. Dit onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Eisers sub 1 en eiseres sub 2, [E], zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser sub 3 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Hobo, kantoorgenoot van gemachtigde. Namens eisers sub 4 is
[G] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is in persoon verschenen.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een aantal onderdelen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden na verzending van de tussenuitspraak de in die uitspraak geconstateerde motiveringsgebreken te herstellen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder zijn uitgangspunten ten aanzien van de berekening van de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte nader dient te motiveren en een nadere onderbouwing dient te geven van het standpunt dat de resterende parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbare gebied. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder de afstand van de woning van eisers sub 4 ten opzichte van het bouwplan zal moeten vaststellen en dat aan de hand daarvan verweerder zal moeten motiveren waarom in dit geval ten aanzien van deze woning afgeweken kan worden van de in de VNG-brochure genoemde richtafstand.
2. Verweerder heeft van de door de rechtbank geboden mogelijkheid gebruik gemaakt en bij brief van 8 maart 2012 het bestreden besluit nader gemotiveerd.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij in de reacties van partijen geen aanleiding ziet om haar tussenuitspraak te herzien. De in de tussenuitspraak opgenomen eindbeslissingen
-waaronder het feit dat de rechtbank eisers sub 4 heeft ontvangen in hun beroep- moeten dan ook thans als een vaststaand gegeven worden beschouwd en de nadere gronden alsmede de nader ingenomen standpunten van verweerder dienaangaande zullen dan ook in deze (eind)uitspraak niet nogmaals worden beoordeeld. Daarbij wijst de rechtbank wel op het feit dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet (uitsluitend) zijn gebaseerd op de door eisers sub 4 aangevoerde beroepsgronden, zodat een eventuele niet-ontvankelijkheid van eisers sub 4 niet tot een gewijzigde uitspraak in het beroep van de overige eisers zou leiden. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank er voorts op dat bij een eventueel hoger beroep grieven kunnen worden aangevoerd tegen de overwegingen in zowel de einduitspraak als de tussenuitspraak.
Parkeerbehoefte
4. Verweerder heeft de berekening van de parkeerbehoefte nader gemotiveerd en aangegeven dat het bruto vloeroppervlakte (bvo) van het bouwplan, dat voor de berekening van de parkeerbehoefte als uitgangspunt geldt, is vastgesteld aan de hand van de hiertoe ontwikkelde NEN-norm, NEN 2580. Voorts heeft verweerder nader gemotiveerd waarom voor het vaststellen van de parkeerbehoefte die zal worden gegenereerd door de verhuurbare ruimten, aansluiting is gezocht bij de functie kantoor. Ten slotte heeft verweerder ter onderbouwing van het betoog dat de door het bouwplan gecreëerde parkeerbehoefte die het aantal op eigenterrein gerealiseerde plaatsen overschrijdt, op de openbare weg kan worden afgewenteld, een recent parkeeronderzoek in het geding gebracht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus afdoende heeft gemotiveerd dat ter plaatse geen zodanige overlast van parkeren is te verwachten dat geoordeeld zou moeten worden dat hij in verband daarmee het besluit tot verlening van de bouwvergunning en het projectbesluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het parkeeronderzoek blijkt dat de bezettingsgraad ter plaatse niet hoger is dan 65%. Nu de huidige bezettingsgraad onder de 80% is en de bezettingsgraad na het realiseren van het bouwplan evenmin boven de 80% uitkomt, heeft verweerder conform zijn beleid ontheffing verleend voor het parkeren in de openbare ruimte. De rechtbank volgt eisers sub 1 en 2 niet in hun betoog dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd. Verweerder is bij het bepalen van het onderzoeksgebied uitgegaan van de nieuw vastgestelde Nota Herijking Parkeernormen. Het onderhavige onderzoeksgebied is kleiner dan de in deze nota genoemde 500 meter. Voorts volgt de rechtbank eisers sub 1 en 2 niet in hun betoog dat dit onderzoek niet voldoende representatief zou zijn. Het onderzoek is immers uitgevoerd op drie voor de kinderopvang relevante dagen en per dag op zes voor de kinderopvang relevante tijdstippen. De door eisers overgelegde foto’s van de parkeerdruk ter plaatse leiden niet tot het oordeel dat niet van het verkeersonderzoek van verweerder kan worden uitgegaan. Voorts volgt de rechtbank eiser sub 3 niet in zijn betoog dat verweerder de parkeerbehoefte ter plaatse onjuist zou hebben berekend. Het eerst ter zitting gevoerde betoog dat de door verweerder gehanteerde NEN-norm tevens geldt voor de vaststelling van netto vloeroppervlakte, is onvoldoende om de door verweerder vastgestelde bruto vloeroppervlakte onzorgvuldig of onjuist te achten.
Geluid
6. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak van deze rechtbank Tauw B.V. opdracht gegeven een akoestisch onderzoek uit te voeren om te beoordelen of van de richtafstand van de VNG-brochure kan worden afgeweken. Tauw komt in het onderzoeksrapport van 6 maart 2012 ten aanzien van de woning gelegen aan de [a-straat] 188 tot de conclusie dat de langtijdgemiddelde geluidsbelasting in de dagperiode alsmede het maximale geluidsniveau in de dagperiode ruim boven de grenswaarden van het Activiteitenbesluit zijn gelegen en dat de langtijdgemiddelde geluidsbelasting in de avondperiode, alsmede het maximale geluidsniveau in de avondperiode boven de grenswaarden zijn gelegen. Ten aanzien van de woningen gelegen aan de [b-straat] 36-39 concludeert Tauw dat langtijdgemiddelde geluidsbelasting in de dagperiode (1 dB(A)) boven de grenswaarde van het Activiteitenbesluit is gelegen. Tauw komt in het rapport tot de aanbeveling om een voorziening in de vorm van een geluidswerende afscherming met een hoogte van 2 meter en een lengte van circa 100 meter, langs de erfgrens van het kinderdagverblijf en de woningen aan de [a-straat] 188 en de [b-straat] 36-39 te plaatsen, waarmee de geluidsbelasting van het kinderdagverblijf naar verwachting binnen de in het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarden zal zijn gelegen. Tauw concludeert dat met inachtneming van haar aanbevelingen van de in de VNG-brochure genoemde richtafstand kan worden afgeweken.
7. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het rapport van Tauw genoegzaam vaststaat dat met de verleende bouwvergunning en het projectbesluit inbreuk wordt gemaakt op het woon- en leefklimaat van eisers. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat ondanks deze inbreuk toch in redelijkheid de bouwvergunning en het projectbesluit had mogen worden verleend. Bij de afweging van de betrokken belangen heeft verweerder uit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing onvoldoende gewicht toegekend aan de vraag of er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eisers. De rechtbank is van oordeel dat met de door Tauw in haar aanbevelingen voorgestane voorziening, het oprichten van een geluidsscherm langs de erfgrens van het kinderdagverblijf, dit aanvaardbare niveau wel kan worden bereikt. De mededeling van verweerder dat vergunninghoudster bereid is om een geluidswerende voorziening aan te brengen indien overlast wordt ervaren, is echter onvoldoende om een aanvaarbaar woon- en leefklimaat voor eisers te garanderen. Niet alleen heeft deze toezegging slechts betrekking op een geluidsscherm op de erfgrens met het perceel [a-straat] 188, maar tevens bestaat hiermee voor eisers geen zekerheid dat deze geluidswerende voorziening daadwerkelijk zal worden opgericht. Verweerder dient hiertoe deze geluidswerende voorziening als beperkende voorwaarde aan de verleende vergunning te verbinden.
8. Het beroep is gegrond, nu het projectbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing van het project. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3.10, tweede lid, van de Wro. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en beslist.
9. Verweerder wordt in de door eisers sub 1 en 2 en tevens in de door eiser sub 3 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het verschijnen ter nadere zitting) 3 punten worden toegekend. Ten aanzien van eisers sub 4 is niet gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, zodat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
10. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank erop dat, hoewel in deze uitspraak het beroep gegrond zal worden verklaard, dit niet betekent dat eisers op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. De rechtbank heeft een aantal beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Om te voorkomen dat deze verwerping in rechte komt vast te staan, kan tegen deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van (viermaal) € 152,- aan respectievelijk eisers sub 1, eisers sub 2, eiser sub 3 en eisers sub 4, te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers sub 1 en 2 tot een bedrag van € 1.311,- en van eiser sub 3 tot een bedrag van € 1.311,-, welke bedragen aan hen moeten worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, voorzitter, mr. H.P.M. Meskers en
mr. E. Dijt, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.