beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rekestnummer: 396847 / HA RK 11-359
Beschikking van 4 oktober 2012
[verzoeker],
zonder bekende woonplaats in Nederland,
verzoeker,
advocaat mr. M.E.M. Jacquemard te ‘s-Hertogenbosch,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.L. Lips.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 20 juni 2011 ingekomen verzoekschrift;
- de brief van mr. Füzy, advocaat te Hilversum, namens verzoeker van 19 september 2011;
- de brieven van mr. Jacquemard van 11 april 2012, 19 juli 2012 en 22 augustus 2012;
- de brieven van de IND van 14 juli 2011, 23 januari 2012, 26 en 30 juli 2012;
- de brieven van de officier van justitie van 30 januari 2012 en 20 juni 2012.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Namens de IND is mr. Lips verschenen. Mr. Jacquemard heeft schriftelijk te kennen gegeven verzoeker ter zitting niet te zullen vertegenwoordigen. De officier van justitie heeft bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2. De feiten
2.1. Verzoeker heeft op 12 oktober 1994 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. Bij zijn aanvraag heeft hij opgegeven te zijn [verzoeker] (verder te noemen ‘[verzoeker]’), geboren op [geboortedatum] 1965 te [woonplaats], Sovjet-Unie. Hij is in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperking. Met gebruikmaking van dezelfde personalia heeft verzoeker op 8 februari 2000 een verzoek om naturalisatie ingediend bij de gemeente Hilversum. Bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 2001 is aan [verzoeker] het Nederlanderschap verleend.
2.2. Onderzoek door de Azerbeidjaanse autoriteiten heeft uitgewezen dat verzoeker in werkelijkheid is [A], geboren op [geboortedatum] 1969 te [woonplaats], [regio] regio, Azerbeidzjan. Dit heeft ertoe geleid dat de IND bij brief van 24 januari 2008 heeft geconcludeerd dat verzoeker het Nederlanderschap niet bij voormeld Koninklijk Besluit van 9 oktober 2001 heeft verkregen.
3. Het verzoek
3.1. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij sedert 9 oktober 2001 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Hij voert daartoe het volgende aan. Onder het recht van de staat Azerbeidzjan is elke Azerbeidjaanse onderdaan die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, gerechtigd zelfstandig zijn of haar naam te wijzigen. Verzoeker heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt, omdat zijn geboortestreek en zijn familie waren betrokken bij de oorlog van Nagorno Karabach, waardoor er ernstig gevaar dreigde voor het leven van verzoeker. Hij gebruikt vanaf zijn 16e jaar de naam [verzoeker] om zijn leven en dat van zijn familie veilig te stellen.
3.2. Voorts voert hij aan dat, ondanks de onjuistheid van de gegevens omtrent zijn ware identiteit, bij de instanties die de aanvraag tot naturalisatie moesten onderzoeken en beoordelen, een zodanige duidelijkheid heeft bestaan, dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens het onderzoek en de beoordeling heeft belemmerd.
3.3. Indien de rechtbank van mening is dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, zou dat betekenen dat verzoeker staatloos is, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van de IND en de officier van justitie
4.1. De IND is van mening dat verzoeker niet bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 2001 het Nederlanderschap heeft verkregen, omdat hij gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit en die valse persoonsgegevens hem niet identificeren, zodat het Koninklijk Besluit geen rechtsgevolg heeft. Ook overigens is de IND niet gebleken dat verzoeker op andere wijze het Nederlanderschap heeft verkregen. De door verzoeker veronderstelde staatloosheid speelt geen rol bij de feitelijke constatering dat verzoeker nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
4.2. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
5.1. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 juni 2006 (NJ 2007, 551) beslist dat onderscheid moet worden gemaakt tussen naturalisatiebesluiten die zijn genomen vóór de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) met ingang van 1 april 2003 en naturalisatiebesluiten van ná die datum. Voor de eerste groep geldt dat een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene – behoudens bijzondere omstandigheden – niet identificeert, en daarom geen rechtsgevolg heeft. Het Nederlanderschap is dan nooit verkregen. Voor de tweede groep geldt dat naturalisatiebesluiten geldig zijn en hun werking pas verliezen als zij door de minister worden ingetrokken. Intrekking is mogelijk als een naturalisatiebesluit is verkregen met gebruikmaking van valse of fictieve persoonsgegevens.
Verzoeker valt in de eerste groep. Ter beoordeling staat derhalve of verzoeker het naturalisatiebesluit heeft verkregen met gebruikmaking van valse of fictieve persoonsgegevens en, zo dat het geval is, of bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat verzoeker wel voldoende geïdentificeerd was.
5.2. Verzoeker bestrijdt niet dat hij op [geboortedatum] 1969 te [woonplaats], [regio] regio, Azerbeidzjan is geboren als [A] en dat hij bij binnenkomst in Nederland heeft opgegeven te zijn [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1965 te [woonplaats], Sovjet-Unie. Laatstgenoemde personalia heeft hij ook opgegeven bij zijn verzoek tot naturalisatie. Voor de stelling van verzoeker dat hij bij het bereiken van de leeftijd van 16 jaar gebruik heeft gemaakt van de in Azerbeidzjan bestaande mogelijkheid zijn naam te wijzigen, is door verzoeker onvoldoende aangevoerd. Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat een eventuele naamswijziging in Azerbeidzjan officieel heeft plaatsgevonden en aldaar is geregistreerd. Voorts merkt de rechtbank op dat er niet alleen sprake is van een eventueel gewijzigde naam, maar ook van een wijziging van de geboortedatum en geboorteplaats van verzoeker. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van valse personalia.
5.3. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verzoeker, ondanks het gebruik van onjuiste persoonsgegevens, toch voldoende identificeerbaar was. Hiervoor is nodig dat bij de instanties die de aanvraag tot naturalisatie moesten onderzoeken en beoordelen, ondanks de onjuistheid van de verschafte personalia, een zodanige duidelijkheid heeft bestaan, dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens hun onderzoek en beoordeling heeft belemmerd. Te denken valt aan gevallen waarin de opgegeven naam of andere persoonsgegevens een kennelijke verschrijving bevatten of als gevolg van transcriptieproblemen zijn verbasterd, of aan gevallen waarin de opgegeven naam een naam is waaronder de verzoeker (ook) bekend staat en die door hem, volgens het toepasselijke recht, bevoegdelijk is gevoerd. In deze gevallen zouden de gegevens verzoeker betreffen en hem ook kunnen identificeren.
5.4. Verzoeker geeft weliswaar aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, maar hij geeft niet aan wat die bijzondere omstandigheden zijn. De enkele verwijzing naar eventuele staatloosheid kan niet als zodanig worden opgevat. Ten tijde van de toelatings- en de naturalisatieprocedure was de IND slechts bekend met de valse personalia van verzoeker, waardoor verzoeker ten behoeve van een deugdelijk antecedentenonderzoek onvoldoende identificeerbaar was. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de in het Koninklijk Besluit van 9 oktober 2001 opgenomen personalia verzoeker voldoende identificeren, mist het besluit derhalve ten aanzien van verzoeker rechtsgevolg. Hieraan doet niet af dat - zoals verzoeker heeft aangevoerd - hij bij binnenkomst in Nederland om zichzelf en zijn familieleden in het land van herkomst te beschermen, andere personalia heeft gebruikt.
5.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris, mr. N.B. Verkleij en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012.