ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9563
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van richtlijn 2004/38/EG op aanvragen inreisvisum voor minderjarige kinderen van partner van EU-burger
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2012, gaat het om de aanvragen van twee minderjarige kinderen voor een inreisvisum als familielid van een partner van een burger van de Europese Unie. De aanvragen werden op 1 december 2011 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, waarna bezwaar werd aangetekend. De rechtbank toetst het bestreden besluit aan de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), in samenhang met richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank oordeelt dat de wetgever met artikel 8.7 van het Vb 2000 uitvoering heeft willen geven aan de richtlijn door de binnenkomst van bepaalde familieleden te vergemakkelijken. De rechtbank stelt vast dat de richtlijn wel degelijk van toepassing is op de situatie van de eiseressen, maar dat de verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij niet tot het gezin van de referent behoren en dat het middelenvereiste niet van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvragen op basis van de stelling dat de tijdige terugkeer van de eiseressen niet gewaarborgd is, terecht is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 18 april 2012, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen en moet het griffierecht worden vergoed.